Voorbeeld 3
dier |
c |
muis |
9,0 |
rat |
9,1 |
kat |
10,0 |
konijn |
9,8 |
schaap |
8,4 |
varken |
9,0 |
koe |
9,0 |
paard |
10,0 |
mens |
11,2 |
marmot |
9,3 |
egel |
7,5 |
vleermuis |
57,5 |
vis |
10,0 |
slang |
12,5 |
aap |
11,8 |
De Duitse fysioloog Karl Meeh deed onderzoek naar het verband tussen lichaamsgewicht en huidoppervlakte
van verschillende diersoorten. De grootte van de huidoppervlakte is van belang bij het warmteverlies van het dier.
Diersoorten met een relatief grote huidoppervlakte in verhouding tot hun inhoud zullen meer energie
nodig hebben om op temperatuur te blijven. Ze zullen dan ook in verhouding meer moeten eten.
Meeh heeft een formule gevonden die het verband tussen gewicht en huidoppervlakte
aangeeft: H = c · .
Hierin is H de huidoppervlakte (in m2) en G het gewicht (in kg) van het dier.
Je ziet dat voor dit verschijnsel de huidoppervlakte rechtevenredig is met de 2/3-de macht van het lichaamsgewicht.
De factor c is de evenredigheidsconstante en verschilt per diersoort. In de
biologie wordt deze evenredigheidsconstante de Meeh-coëfficiënt genoemd. In de tabel is voor een aantal diersoorten de Meeh-coëfficiënt gegeven.
Voor elke diersoort kun je ook een grafiek tekenen. Je ziet dan dat het verband dat Meeh gevonden heeft
vooral aangeeft dat hoe zwaarder een dier is, hoe groter het huidoppervlakte is. Dat is logisch, maar je ziet
ook dat de huidoppervlakte minder snel toeneemt dan het gewicht: de stijging neemt af. Dat komt door de
macht in de fomule. Als je grafieken van twee diersoorten naast elkaar zet, kun je soorten vergelijken. Welke
diersoort zal verhoudingsgewijs meer eten nodig hebben?
|
|