HYPOTHESEN TOETSEN | Overzicht |
Binomiale toetsen | |
Uitleg
In 2006 was in de Nederlandse gemeente A 60% van de geboren kinderen een meisje. Je vraagt je af of de kans op een meisje in Nederland soms meer dan 50% is geworden. Je neemt in 2007 een steekproef van 650 in dat jaar geborenen door heel Nederland en vraagt of het een jongen dan wel een meisje betreft.
Je toetst H0: p = 0,5 tegen H1: p > 0,5. Bij zo'n toets neem je als uitgangspunt het vermijden van een fout van de eerste soort: de kans dat je H0ten onrechte verwerpt moet kleiner zijn dan (bijvoorbeeld) 5%. Deze 5% heet het significantieniveau of de onbetrouwbaarheidsdrempel van de toets en wordt aangegeven met α. Je spreekt dus vooraf af dat (bijvoorbeeld) α = 0,05.
Je kritieke gebied is M > g dan moet: Als je dus meer dan 346 meisjes in je steekproef aantreft mag je met een significantieniveau van 5% besluiten dat de kans op een meisje meer dan 50% is. |
|
Inleiding | |
Uitleg | |
Theorie | |
Voorbeeld 1 | |
Voorbeeld 2 | |
Voorbeeld 3 | |
Opgaven | |