STATISTIEK Overzicht
Verzamelen en ordenen

Uitleg

Vaak heb je met veel verschillende waarnemingen te maken. Veel ervan hebben frequentie 1. Je maakt dan een klassenindeling. Zorg dat je ongeveer 10 klassen krijgt om mee te werken.

Is het kleinste meisje 1,51 m is en het langste 1,98 m, kun je klassen maken met een klassenbreedte van 5 centimeter. De klassen sluiten altijd op elkaar aan.
De eerste klasse is dan 1,50 –< 1,55.
De tweede klasse is dan 1,55 –< 1,60.
Enzovoorts...
De notatie –< betekent "vanaf... tot...".
De waarden 1,50 en 1,55 van de eerste klasse worden de klassengrenzen genoemd.
Een meisje dat precies 1,55 m lang is zit in de tweede klasse, want die begint bij 1,55.
Tip 1: Neem voor het aantal klassen minimaal 5 en maximaal 20. Je maakt het aantal ongeveer gelijk aan de wortel uit het aantal waarnemingsgetallen.
Tip 2: Voor de klassenbreedte neem je het verschil tussen de grootste en de kleinste waarneming en dat deel je door het aantal klassen. Vaak rond je af op een heel getal.

Het noteren van klassen gebeurt ook wel anders. Wordt een indeling in aantallen bijvoorbeeld gestart met 15 – 16 en de tweede is 17 – 18, dan spreken je van de "vanaf... tot en met..." notatie.
De klassengrenzen zijn hier 14,5, 16,5 en 18,5. De klassenbreedte is 2.

Voor continue kwantitatieve variabelen gebruik je vaak de "vanaf... tot..." notatie.
Voor discrete kwantitatieve variabelen gebruik je vaak de "vanaf ... tot en met..." notatie.

Inleiding
Uitleg
Theorie
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Voorbeeld 3
Opgaven