Je ziet hier een balk OABC.DEFG met A(3,0,0), C(0,2,0) en D(0,0,2). Verder is M het midden van AB en N dat van AE. Toon aan dat het snijpunt van de lijnen DN en CM in vlak MCDN ligt.
Eerst vectorvoorstellingen maken: DN: ( x y z )=( 0 0 2 )+p( 3 0 −1 ) CM: ( x y z )=( 0 2 0 )+q( 3 −1 0 )
Het snijpunt S ligt op beide lijnen, dus (3p,0,2 – p) = (3q,2 – q,0). Dit is alleen het geval als p = q = 2. Dus S(6,0,0).
Vlak MCDN heeft vergelijking x + 3y + 3z = 6. (Zie Uitleg) Punt S voldoet aan deze vergelijking.