Uitleg
Onder integreren versta je het berekenen van een integraal met behulp van primitiveren. Je maakt daarbij gebruik van de hoofdstelling van de integraalrekening, die zegt dat: = F(b) – F(a) waarin F(x) een primitieve van f is.
Meestal noteer je F(b) – F(a) als .
De kunst hierbij is het vinden van F(x) door "omgekeerd differentiëren", door omkeren van de differentieerregels...
Bekijk de functie f met f(x) = .
Je kunt met je GR gemakkelijk de integraal van f op het interval [–1,1] berekenen, uitkomst 0. Verder kun je de oppervlakte berekenen van het vlakdeel V ingesloten door de grafiek van f, de x-as en de lijnen x = –1 en x = 1. Het gaat daarbij echter om benaderingen... Wil je die oppervlakte exact bepalen, dan moet je een primitieve vinden van f(x) = x(1 + x2)–3.
Het vinden van die primitieve kan door terugrekenen vanuit de kettingregel. Je moet dan herkennen, dat x = · 2x en dat 2x de afgeleide is van g(x) = 1 + x2.
Dus is x(1 + x2)–3 = (g(x))–3 · g'(x) en is de primitieve F(x) = · –(g(x))–2.
De oppervlakte van V is: 2 · = 2 · = .
|
|