GONIOMETRISCHE FUNCTIES Overzicht
Goniometrische functies

Verkennen

In de Westerse muziek worden zeven stamtonen onderscheiden, die samen een toonladder vormen. Deze zeven stamtonen worden aangeduid met A, B, C, D, E, F en G. De centrale A heeft een frequentie van 440 Hz (440 trillingen per seconde). Dit betekent dat in de lucht een trilling plaats vindt met die frequentie (is aantal trillingen per seconde). Voor de A geldt dan bijvoorbeeld
u1(t) = a sin(440 · 2π · t).
De luidheid van deze grondtoon wordt bepaald door de amplitude a. Neem voor het gemak a = 1. De eerste boventoon van de A klinkt vaak minder luid, en dan geldt (bijvoorbeeld) u2(t) = 0,8 sin(880 · 2π · t). Voor de tweede boventoon: u3(t) = 1,2 sin(1320 · 2π · t). Tel je deze drie sinusfuncties op, dan krijg je een A met een bepaalde klankkleur.

  • Breng eerst de grafiek van de grondtoon A maar eens in beeld met je grafische rekenmachine. Zorg dat je precies drie periodes in beeld krijgt.
  • Zet de twee boventonen er bij en tel deze functies op.
  • Is de resulterende snaartrilling een zuivere sinusoïde?
  • Inleiding
    Uitleg
    Theorie
    Voorbeeld 1
    Voorbeeld 2
    Opgaven