GRAFIEKEN EN FORMULES | Overzicht |
Vergelijkingen | |
Uitleg
Op school staat een kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor 10 cent per kopie gebruik van maken. De vraag: "Vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruiken van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?" is een vergelijking. Noem je het aantal kopieën per maand a, dan kun je de vergelijking schrijven als: 150 + 0,075 · a = 0,10 · a.
In een vergelijking zijn twee uitdrukkingen met één of meer variabelen gelijk aan elkaar.
Je zoekt dan de waarden van de variabele(n) die daarvoor zorgen.
De waarden van a die deze vergelijking waar maken heten de oplossingen van de vergelijking. Maar hoe kom je aan die oplossing en waarom is er maar één? Misschien zie je het hier wel meteen... |
|
Uitleg | |
Voorbeeld 1 | |
Voorbeeld 2 | |
Voorbeeld 3 | |
Toepassing | |
Opgaven | |