Voorbeeld
Hier zie je lijn l door de punten A(3,0,2) en B(0,2,0).
Verder zie je punt P(2;1;1,5).
Onderzoek of P op lijn AB ligt en zo nee, bereken de afstand van P tot l.
Antwoord
AB:
Ligt P op AB, dan is er een waarde van t waarvoor (2;1;1,5) = (3t,2 – 2t,2t). Ga zelf na dat zo'n waarde van t niet bestaat.
De afstand van P tot lijn AB is de kortste lengte van de vector als Q = (3t,2 – 2t,2t).
|| = .
Deze lengte is minimaal als de uitdrukking onder het wortelteken minimaal is, dus als 17t2 – 22t + 7,25 minimaal is. Ga na dat dit het geval is als t = en bereken dan de gevraagde afstand.
|
|