REDENEREN EN BEWIJZEN IN DE VLAKKE MEETKUNDE Overzicht
Bewijzen

Voorbeeld

Bewijs:
Een driehoek waarvan de hoekpunten de middens zijn van drie zijden van een vierkant is rechthoekig en gelijkbenig.

Antwoord

Gegeven:
Zie figuur; er zijn letters ingevoerd, de streepjes geven gelijke lijnstukken aan. ABCD is een vierkant.
AP = PB, CQ = QD en DR = RA.

Te bewijzen:
PR = QR en ∠PRQ = 90°.

Bewijs:
Omdat PB = QC en PB // QC, is PBCQ een parallellogram (stelling parallellogram). Bovendien heeft PBCQ een rechte hoek en is dus een rechthoek (stelling rechthoek). Als a de lengte van de zijden van het vierkant ABCD is, is dus ook PQ = a.
Omdat ΔAPR gelijkbenig en rechthoekig is geldt PR2 = ( 1 2 a)2 + ( 1 2 a)2 =  1 2 a2.
Op dezelfde wijze is RQ2 =  1 2 a2. En dus is RP = RQ.
Dus geldt in ΔPQR dat PR2 + RQ2 =  1 2 a2 +  1 2 a2 = a2 = PQ2.
En daarom is ΔPQR rechthoekig (omgekeerde stelling van Pythagoras).
Q.e.d.

Inleiding
Uitleg
Theorie
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Voorbeeld 3
Voorbeeld 4
GeoGebra
Opgaven