Basisdefinities en basisbegrippen
De begrippen punt, lijn, lijnstuk en hoek worden bekend verondersteld.
- De afstand tussen twee punten A en B is de lengte van het lijnstuk AB, genoteerd als |AB|, als AB of als d(A,B) (de d van distance).
-
Een cirkel bestaat uit alle punten op een bepaalde afstand van een vast punt, zijn middelpunt.
-
Een halve lijn is het deel van een lijn aan één kant van een punt op die lijn, inclusief dat punt (de benen van een hoek zijn halve lijnen).
-
Het verlengde van een lijnstuk AB is de halve lijn van de lijn door A en B die in B begint en waar A niet op ligt (het verlengde van BA is een andere halve lijn).
-
Een gestrekte hoek is een hoek waarvan de benen in elkaars verlengde liggen.
-
Een rechte hoek (90°) is de helft van een gestrekte hoek (180°).
-
Twee hoeken die samen een gestrekte hoek vormen zijn elkaars nevenhoek.
-
Een driehoek bestaat uit drie punten, niet op één lijn (de hoekpunten) en de drie lijnstukken tussen die punten (de zijden). Telkens tussen twee zijden liggen de drie hoeken van de driehoek. Je duidt een driehoek aan met zijn hoekpunten: ΔABC.
- Twee lijnen snijden elkaar als ze één punt gemeenschappelijk hebben, het sijpunt.
-
Twee lijnen heten evenwijdig als ze elkaar niet snijden (d.w.z. geen punt gemeen hebben).
-
De loodlijn uit een punt P op een lijn l is de lijn door P die een rechte hoek maakt met l (loodrecht staat op l). Het snijpunt van l en de loodlijn S is het voetpunt van de loodlijn.
-
De middelloodlijn van een lijnstuk AB is de lijn die AB loodrecht middendoor snijdt.
|
|