Voorbeeld
Hier zie je de constructie van ΔABC met ∠A = 20°, |AB| = 6 en |BC| = 4.
Bereken de lengte van AC.
Antwoord
De sinusregel geeft:
Hieruit volgt: sin(∠C) ≈ 0,5130.
Nu zijn er twee hoeken die hieraan voldoen: ∠C2 ≈ 31° V ∠C1 ≈ 149°.
En daarom zijn er twee driehoeken mogelijk, wat de constructie ook laat zien.
Van deze driehoeken is ∠B2 ≈ 129° V ∠B1 ≈ 11°.
Pas je nog een keer de sinusregel toe, dan vind je: |AC| ≈ 9,1 V |AC| ≈ 2,2.
|
|