Stelling
Als voor twee lijnen l en m met r.c.'s rl en rm geldt dat rl · rm = –1 dan staan beide lijnen loodrecht op elkaar.
En omgekeerd:
Als twee lijnen l en m met r.c.'s rl en rm loodrecht op elkaar staan dan geldt rl · rm = –1.
Bewijs
Kies het assenstelsel zo, dat de oorsprong op het snijpunt van beide lijnen ligt.
Ga eerst uit van rl · rm = –1, dan zijn de rechthoekige twee driehoeken OQP en ROP gelijkvormig omdat de verhoudingen van de zijden dan gelijk zijn. (Ga dat na!)
Dit betekent dat ∠POR = ∠PQO.
En omdat ∠POQ + ∠PQO = ∠POQ + ∠POR = 90°. is de hoek tussen beide lijnen 90°.
Ga vervolgens uit van de loodrechte stand van beide lijnen, dus ∠POQ + ∠POR = 90°. Dan kun je aantonen dat de rechthoekige driehoeken OQP en ROP dezelfde hoeken hebben en dus gelijkvormig zijn. Dan zijn de verhoudingen van de zijden gelijk en is en dus geldt R = (1,rm) en Q = (1,).
Dat laatste betekent rl · rm = · rm = –1.
|
|