Voorbeeld 3
Je ziet hier een deel van de grafiek van f(x) = 3 cos(
(x +
π)) – 2.
Bereken de periode en los op: f(x) = 0.
Geef je antwoord benaderd in drie decimalen.
Antwoord
De x wordt vermenigvuldigd met .
De periode is daarom = 4π.
Je lost de vergelijking stap voor stap op.
De formule wordt daarbij van buiten naar binnen steeds verder "uitgekleed":
3 cos(
(x +
π)) – 2 = 0 beide zijden +2
3 cos(
(x +
π)) = 2 beide zijden / 3
cos(
(x +
π)) = terugrekenen met arccos
(x +
π) = arccos() + k · 2π V
(x +
π) = –arccos() + k · 2π ×2 en benaderen
x +
π ≈ 1,682 + k · 4π V x +
π ≈ –1,682 + k · 4π beide zijden –
π
x ≈ 0,635 + k · 4π V x≈–2,729 + k · 4π.
|