FUNCTIES EN GRAFIEKEN Overzicht
Het begrip functie

Voorbeeld 3

Hier zie je de grafiek van de functie f met functievoorschrift
f(x) = 10x – 0,1x3.

De grafiek is gemaakt met de grafische rekenmachine.
Welke instellingen moet je het venster geven om hem zo in beeld te krijgen?
En hoe weet je zeker dat je dan alle belangrijke punten van de grafiek in beeld hebt?

Antwoord

Je wilt bij een grafiek (als dat enigszins kan) alle snijpunten met de assen en de toppen in beeld hebben. Om zeker te weten dat je alle snijpunten met de assen hebt, bereken je eerst de nulwaarden:

10x – 0,1x3 = 0
   100x – x3 = 0
 x(100 – x2) = 0

De nulwaarden zijn daarom x = 0 en x = ±10.
De nulpunten zijn (–10, 0), (0, 0) en (10, 0).

Vervolgens bekijk je de tabel die je rekenmachine maakt vanaf x = –15 t/m x = 15. Je ziet dan dat de functiewaarden liggen tussen –50 en 50. Dus moet je voor de kleinste y-waarde –50 en voor de grootste y-waarde 50 instellen. (Het aantal schaalstreepjes op de as kun je ook nog instellen!)

Inleiding
Uitleg
Theorie
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Voorbeeld 3
Opgaven