Toepassing
Boer Harmsen houdt schapen. Die schapen heeft hij soms in een weiland, soms op de heide en soms op de dijk. Hij heeft van de éne naar de andere plek paden gemaakt. Die paden hebben alle drie een andere breedte en komen ergens bij elkaar, zoals je ziet. Daar begint ook een pad naar de schaapkooi.
Harmsen heeft bedacht dat het handig is om steeds twee van die paden tegelijk te kunnen afsluiten, dan kunnen zijn schapen gemakkelijk van de éne plaats naar de andere worden gebracht. Hij plaatst daarom vier hekken op dit kruispunt, bij elk van de punten A, B, C en D komt een paal met daaraan een hek dat kan draaien om die paal. Met die hekken wil hij steeds twee wegen kunnen afsluiten. De hekken bij C en bij D maakt hij even breed.
Hoe breed moeten alle hekken en het pad naar de schaapskooi worden?
|
Antwoord:
Als de breedte van het hek bij A gelijk is aan x m, dan heeft het hek bij B een breedte van 2,20 – x en dat bij D een breedte van 2,00 – x.
Het hek bij C is dan 1,40 – (2,20 – x) = –0,80 + x.
De hekken bij C en bij D zijn even groot 2,00 – x = –0,80 + x.
Deze vergelijking kun je zelf wel oplossen: x = 0,60.
De breedte van alle hekken bepaal je nu gemakkelijk zelf, het pad naar de schaapskooi wordt 1,20 m breed.
|
|