Voorbeeld
Een exponentiële functie heeft de vorm f(x) = b · gx.
De grafiek gaat door de punten A(–2, 6) en B(4, 1).
Stel het bijpassende functievoorschrift op.
Antwoord
Met de applet kun je b en g wel vinden.
Er zijn algebraïsche methoden om datzelfde te doen:
- Eerst de groeifactor bepalen: als x van –2 naar 4 gaat wordt f(x) vermenigvuldigd met .
Voor het grondtal g geldt daarom g6 = en dus g = = 0,7418...
Omdat f(4) = 1 is b ≈ 3,30.
Conclusie: f(x) ≈ 3,30 · 0,74x.
-
Uit f(4) = 1 volgt: b · g4 = 1.
Uit f(–2) = 6 volgt: b · g–2 = 6.
Uit deze vergelijking volgt: b = .
En dus: 6 · g2 · g4 = 1.
Hiermee bereken je g en dan ga je verder zoals bij de eerste methode.
|
|