REKENEN Overzicht
Breuken optellen en aftrekken

Voorbeeld 3

Van de 30 leerlingen in klas 1B komt 2 5  deel met de fiets en  1 6  deel met de bus.
De rest is lopend.

Dat betekent dat 2 5  +  1 6  =  12 30  +  5 30  =  17 30 deel met een vervoermiddel komt.
En dus komt 13 30 deel lopend.

Van de 20 leerlingen in klas 1A komt 1 2 deel lopend.
Van de 25 leerlingen van klas 1C komt 2 5 deel lopend.

Je kunt nu NIET beide breuken optellen om te bepalen welk deel van beide klassen samen lopend komt.
Beide breuken slaan niet op hetzelfde geheel, de éne breuk hoort bij 1A met 20 leerlingen, de andere bij 1C met 25 leerlingen!
Toch kun je wel uitrekenen dat het 4 9 deel van 1A en 1C samen lopend komt.

Uitleg
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Voorbeeld 3
Toepassing
Oefenen
Opgaven