Voorbeeld 2
In het water van een meer is verontreiniging ontdekt, er wordt op een bepaald moment 40 mg/L (milligram per liter) van een bepaalde stof in het water aangetroffen. Gelukkig wordt deze stof op natuurlijke wijze afgebroken. De concentratie neemt af met 20% per dag.
Voor deze concentratie geldt: C = 40 · 0,80t.
Hierin is t het aantal dagen, 40 mg/L het startgetal en 0,80 de groeifactor per dag.
De tabel laat zien hoe snel de concentratie afneemt, er is sprake van exponentieel verval:
| t (dagen) | 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |
| C (mg/L) | 40 | 32 | 25,6 | 20,5 | 16,4 | 13,1 | 10,5 |
Je kunt nu wel uitrekenen met hoeveel procent per week de concentratie afneemt, toch?
De groeifactor per dag is 0,8, dus de groeifactor per week is 0,87 ≈ 0,21.
Na een week is daarom nog 21% van de concentratie over.
Er verdwijnt 79% van deze stof per week.
