RUIMTELIJKE FIGUREN Overzicht
Berekeningen

Uitleg

Je ziet hier een balk ABCD.EFGH. Gegeven is dat AB = 5 cm, BC = 3 cm en AE = 2 cm.

Om zijvlaksdiagonaal AC te berekenen merk je op dat ΔABC rechthoekig is. In deze driehoek kun je de stelling van Pythagoras toepassen: AB2 + BC2 = AC2.
Dus is: AC2 = 52 + 32.
En zo vind je: AC =  5 2 + 3 2 = 34 .

Lichaamsdiagonaal AG reken je op dezelfde wijze uit. Nu is Δ ACG de rechthoekige driehoek waarin je de stelling van Pythagoras toepast: AC2 + CG2 = AG2.
Dus is: AG2 = 34 + 22.
En zo vind je: AC =  34+ 2 2 = 38 .

Een hoek als hoek CAG (hoekpunt A en benen AC en CG) bereken je met behulp van sinus, cosinus of tangens in een rechthoekige driehoek.
Neem daarvoor ΔACG, dan is bijvoorbeeld tan(CAG)= 2 34  ≈ 0,343.
En dus is hoek CAG ongeveer 19°.

Inleiding
Uitleg
Theorie
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Voorbeeld 3
Opgaven