Overzicht van de geschiedenis van de kansrekening en de statistiek
In de kansrekening gaat het om het vastleggen van het begrip 'kans' (ook wel 'waarschijnlijkheid' genoemd) en het rekenen met kansen via wiskundige regels en afspraken. Statistiek is de wetenschap van het verzamelen, analyseren en conclusies trekken uit gegevens. De kansrekening en de statistiek bestaan als onderdeel van de wiskunde pas vanaf de zeventiende eeuw, hoewel er wel oudere aanzetten toe zijn gegeven. Namen als Pascal, Fermat en Huygens spelen een grote rol bij de vroegste ontwikkeling ervan.
Tegenwoordig is de 'mathematische statistiek' niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven...
Indeling van dit onderdeel van de geschiedenis van de wiskunde:
- Het ontstaan van de kansrekening
- Ontwikkeling van de kansrekening na 1800
- Het ontstaan van de statistiek
- De moderne mathematische statistiek
Het ontstaan van de kansrekening
Al heel lang beproeft de mens zijn geluk bij zogenaamde 'kansspelen'.
In de prehistorie gokte men op de uitkomsten van het gooien met het 'sprongbeen', een vroege vorm van onze dobbelsteen.
Bij opgravingen in Ur (een stad in het Oude Mesopotamië) is een bordspel teruggevonden en zijn dobbelstenen in de vorm van een viervlak aangetroffen. Later (veertiende eeuw na Christus) ontstonden kaartspelen.
En natuurlijk konden verwoede gokkers inzetten op uitslagen van wedstrijden.
Het duurde echter tot de veertiende eeuw voordat wiskundigen zich met het gokken gingen bezighouden.
Een eerste vraagstuk (wat voor het eerst in een Italiaans geschrift uit 1380) was het partijenvraagstuk.
Dat luidde als volgt:
Twee partijen spelen een balspel om punten. Ze hebben beide een even grote kans om een punt te scoren.
Er is geen tijdsduur voor het spel vastgelegd en de partij die als eerste 6 punten gescoord heeft, wint de pot van 60 dukaten.
Het spel moet (vanwege het weer) bij de stand 5-3 worden gestaakt. Er wordt besloten de pot te verdelen.
De vraag is nu: hoe moet dat gebeuren?
|
De Italiaanse wiskundige Pacioli bedacht in 1494 dat de pot moest worden verdeeld in de verhouding 5 : 3 (de stand bij afbreken),
maar zijn collega Cardano vond dat je rekening moest houden met de nog te scoren punten.
In die tijd konden de wiskundigen geen bevredigende oplossing verzinnen.
Halverwege de zeventiende eeuw kreeg de Franse wiskundige Blaise Pascal (1623 - 1662) het bovenstaande kansprobleem voorgelegd door de Franse edelman (en verwoed gokker) Chevalier de Méré. Maar hij kende nog veel meer van dergelijke kansproblemen. Een bekend vraagstuk was ook:
De Méré speelde in de Franse 'salons' vaak een dobbelspel waarbij de 'bank' won als een speler bij het werpen met één zuivere dobbelsteen bij 4 worpen tenminste één zes gooit. Hij bedacht daarop een variant waarbij de 'bank' wint wanneer bij 24 worpen met twee zuivere dobbelstenen tenmisnte één keer dubbel-zes voorkwam.
De Méré dacht dat er bij beide situaties voor de 'bank' dezelfde kans op winst bestond: in het eerste geval 4/6 en in het tweede geval 24/36 (want bij twee dobbelstenen zijn er 36 mogelijkheden), en dat is beide hetzelfde. In de praktijk bleek dit echter niet op te gaan, de tweede situatie was voor de 'bank' ongunstig. De vraag was hoe dat kwam.
|
Pascal stortte zich op deze problemen en in een briefwisseling met Pierre de Fermat (1601 - 1665) losten zij ze op.
Daarbij ontwikkelden ze de basisprincipes van de kansrekening. In feite zijn Pascal en Fermat de grondleggers van de kansrekening zoals wij die tegenwoordig nog steeds beoefenen. Zij werkten echter met kansen in termen van verhoudingen als 1 : 6 en niet (zoals wij tegenwoordig doen) met breuken.
Pascal werkte de theorie uit in zijn boek "Traité du triangle arithmétique", waarin hij de 'driehoek van Pascal' gebruikte om deze problemen aan te pakken. Verder gebruikte hij bij de oplossing van zijn kansproblemen telsystemen die al veel eerder waren ontdekt: het werken met permutaties en combinaties werd al omstreeks 850 na Chr. beschreven door de Indische wiskundige Mahavira op grond van ontdekkingen van jaïnistische geleerden (die veel belang stelden in het werken met getallen) in de eeuwen daarvoor.
Onder invloed van de handel en de ontdekkingsreizen kwamen in Italië en in het Holland van de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw de eerste verzekeringsmaatschappijen op. Er ontstond daarbij behoefte aan werken met kansen voor het berekenen van de risico's op uitbetaling. De Nederlandse geleerde Christiaan Huygens (1629 - 1695) publiceerde in 1657 zijn boek over kansrekening: "Van Rekeningh in Spelen van Geluck", waarin hij voortborduurde op de theorie van Pascal en Fermat. Daarin staat ook de oplossing van het hierboven genoemde partijenvraagstuk: een verdeling in de verhouding 7 : 1 (wat je met behulp van een kansboom zelf eenvoudig na kunt gaan).
Raadpensionaris van Holland Johan de Witt paste Huygens' ideeën toe op het verzekeringswezen, met name schreef hij een verhandeling over lijfrentes: "Waerdye van Lijfrenten naar Proportie van Losrenten". Zo'n lijfrente was een soort van uitkering die je jaarlijks ontving van een bedrag dat je de overheid ter beschikking stelde. Gebaseerd op sterftekansen kon de overheid nagaan hoeveel men van een bepaalde inleg als lijfrente moest uitkeren (en dus ook hoeveel er voor de overheid overbleef).
De Engelse koopman John Graunt maakt in 1662 voor het eerst schattingen van dergelijke sterftekansen. Dat was een hele prestatie, want systematisch bevolkingsgegevens bijhouden deed men in die tijd nog niet.
Het bekendste vroege boek over kansrekening was Jakob Bernouilli's "Ars conjectandi" (in 1713 posthuum uitgegeven). Daarin werd voor het eerst gewerkt met kansen tussen 0 en 1. Bernouilli bedacht de binomiale kansverdeling die bestond uit herhaling van een aantal onafhankelijke (Benouilli-)experimenten met elk twee mogelijkheden ('succes' en 'mislukking').
Daarop verder werkend ontdekte de Britse wiskundige Abraham de Moivre als limietgeval van de binomiale kansverdeling de normale kansverdeling. Ook hij publiceerde geschriften over verzekeringswiskunde waarin hij de kansrekening toepaste op de prijzen van annuïteiten en levensverzekeringspolissen.