Matrixrekening en de TI-83/84
De TI-83/84 kan je behulpzaam zijn bij het rekenen met matrices. Hij kent daarvoor het menu MATRIX. Vooral bij machten van matrices is deze rekenmachine erg handig.
Loop eerst het practicum: 'Basistechnieken TI-83/84' door.
Inhoud
Matrices invoeren
Een matrix invoeren doe je als volgt:
- Toets [MATRIX] (of [2nd] [MATRIX]) en ga naar EDIT en kies dan één van de 10 mogelijke invoerletters, bijvoorbeeld 1: [A] [ENTER]
- Je krijgt nu het openingsscherm van matrix A. Daar staat dan zo iets:
Maar er kan ook al een complete matrix ingevuld staan.
- Op de bovenste regel voer je achter MATRIX[A] de afmetingen in: rij × kolom, dus eerst het aantal rijen en daarna met de pijltjestoets naar rechts en het aantal kolommen en [ENTER]. Je ziet de matrix de juiste afmetingen aannemen, bijvoorbeeld:
Onderaan zie je dat het element op de eerste rij en de eerste kolom kan worden ingevoerd.
Nu ga je de matrix vullen: je voert steeds een getal in en [ENTER]. De cursor 'springt' vanzelf naar de volgende invulpositie; de matrix wordt rij voor rij gevuld.
Voer zelf een matrix A in.
LET OP: Na het laatste element te hebben ingevuld moet je het matrix-menu verlaten via
[2nd] [MODE] (dus QUIT).
De matrix [A] is nu volledig ingevoerd.
Zo kun je naar believen meerdere matrices invoeren, maximaal 10. De afmetingen kunnen niet groter zijn dan maximaal 99 rijen en 99 kolommen (afhankelijk van het nog beschikbare geheugen van de TI83).
Ingevoerde matrices oproepen
Elke matrix die je hebt ingevoerd kun je oproepen in het rekenscherm door:
- [MATRIX] en bij NAMES te kiezen voor de gewenste matrix [A], [B], t/m [J]
- Vervolgens [ENTER] en de gekozen matrixletter verschijnt in het rekenscherm
- Nog eens [ENTER] en je ziet de matrix
Onthoud wel goed bij welke letter je een bepaalde matrix hebt ingevoerd!
Aan eventuele stippeltjes en/of schuifpijltjes kun je zien dat de matrix groter is dan je beeldscherm. Met behulp van de pijltjestoetsen kun je dan de overige elementen bekijken.
Je kunt een matrix een nieuwe letter geven, door hem te kopiëren naar een andere matrix. Bijvoorbeeld [A] naar [B]:
[A] oproepen, [STO>] toetsen en dan [B] oproepen en [ENTER].
Rekenen met ingevoerde matrices
Om met matrices te kunnen rekenen, moet je de juiste matrixletter(s) oproepen in het rekenscherm. Je kunt dan de normale matrixbewerkingen uitvoeren, namelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen met een getal, vermenigvuldigen, machtsverheffen.
Uiteraard gelden dan wel de gebruikelijke rekenregels voor het vermenigvuldigen van matrices.
Soms moet je juist de getransponeerde matrix gebruiken om mee te rekenen. Zet dan eerst de naam van de matrix die je wilt transponeren in je rekenscherm. Kies [MATRIX] en [MATH] en vervolgens 2:T. Je krijgt dan de getransponeerde van de gekozen matrix.
Oefen het rekenen met matrices en controleer nog eens dat je grafische rekenmachine alle rekenregels voor matrices kent.
De elementen van een ingevoerde matrix afronden
Soms verschijnen er decimalen, vooral bij overgangsmatrices kan dit het geval zijn.
Het is dan mogelijk om de elementen van de matrix af te ronden:
- Voer eerst een matrix in met veel decimalen, of kijk of er al zo'n matrix is ingevoerd
- Toets [MATH] en ga naar NUM en kies 2:round( [ENTER]
- In het rekenscherm krijg je nu: round(
Roep vervolgens de gewenste matrix op, bijvoorbeeld [A].
Maak in het rekenscherm: round([A],2) als je wilt afronden op twee decimalen en toets [ENTER]
- Je krijgt nu de afgeronde matrix in beeld
Voer dit zelf een paar keer uit.
Math4all