Cirkels en lijnen
Antwoorden bij de opgaven
-
-
Als de lijn snijpunten met de cirkel heeft, dan is `text(d)(M,l) <= r`.
Als de lijn geen snijpunten met de cirkel heeft, dan is `text(d)(M,l) > r`.
-
`y = 6/13 x` invullen in de cirkelvergelijking levert geen waarden voor `x` op, dus geen snijpunten.
-
Door kwadraat afsplitsen: `x^2 - 2x = (x - 1)^2 - 1` en `y^2 - 8y = (y - 4)^2 - 16`.
De cirkelvergelijking wordt hiermee `(x - 1)^2 - 1 + (y - 4)^2 - 16 = -7` en dus `(x - 1)^2 + (y - 4)^2 = 10`.
-
Dus `M(1,4)` en `r = sqrt(10)`.
-
`r = sqrt(10)` en `text(d)(M,p)` bereken je door de lijn door `M(1,4)` en loodrecht op `p` te snijden met `p`.
Je moet dus het snijpunt `S` van `13x + 6y = 37` en `-6x + 13y = 0` berekenen en kijken of `|MS| > sqrt(10)`.
-
Ja, `text(d)(M,p) > r`.
-
-
Lijn `-6x + 13y = 0` gaat door `(0,0)` en `(13,6)`.
Een vectorvoorstelling is `((x),(y)) = ((0),(0)) + s * ((13),(6))`.
-
`x = 13s` en `y = 6s`.
-
Dat doen ze (waarschijnlijk) niet, de figuur geeft geen absolute zekerheid.
-
De cirkel heeft straal `sqrt(10)` en middelpunt `M(1,4)`.
`A` is het snijpunt van de lijn door `M` evenwijdig aan de `x`-as en de lijn door `C` evenwijdig aan de `y`-as.
`x_C` vind je door bij `x_M = 1` op te tellen `MA = MC * cos(t)`.
`y_C` vind je door bij `y_M = 4` op te tellen `MA = MC * sin(t)`.
`t` is de draaihoek van `MC` in radialen ten opzichte van een lijn evenwijdig aan de `x`-as en door `M`.
-
-
Punten op de lijn zijn bijvoorbeeld `(3,-2)` en `(1,-5)`.
Daarmee vind je een vectorvoorstelling van de lijn, bijvoorbeeld `((x),(y)) = ((1),(-5)) + p ((2),(3))`.
-
Een parametervoorstelling is (zie a) `x = 1 + 2p` en `y = -5 + 3p`.
Er is eigenlijk geen verschil tussen een vectorvoorstelling en een parametervoorstelling. Dat is alleen een kwestie van notatie.
-
Uit `vec(n) = ((3),(-2))` volgt de richtingsvector `((2),(3))` van de lijn. Een punt van de lijn is `(1,-5)`.
Je vindt zo dezelfde vectorvoorstelling als bij a.
-
`x = t` geeft `3t - 2y = 13` en dus `y = 1,5t - 6,5`.
Aan de p.v. `x = t` en `y = 1,5t - 6,5` zie je wellicht niet meteen dat het om dezelfde lijn gaat.
Toch kun je snel de richtingsvector `((1),(1,5))` vergelijken met de eerder gevonden richtingsvector `((2),(3))`. Beide hebben dezelfde richting.
Je hoeft dan nog maar één punt te controleren...
-
Kwadraat afsplitsen: `x^2 - 6x = (x - 3)^2 - 9` en `y^2 + 4y = (y + 2)^2 - 4`.
(Bekijk voor deze techniek eventueel op de Math4allsite bij vwo, wiskunde B, het onderdeel "De abc-formule".)
De cirkelvergelijking wordt `(x - 3)^2 - 9 + (y + 4)^2 - 4 = 0` en dus `(x - 3)^2 + (y + 2)^2 = 13`.
Hieruit kunt je het middelpunt `M(3,-2)` en de straal `sqrt(13)` van de cirkel aflezen en de p.v. opstellen.
-
`t` is de draaihoek van `MP` (met `P` op de cirkel) in radialen ten opzichte van een lijn evenwijdig aan de `x`-as en door `M`.
-
Bij een snijpunt kan de parameter van de lijn wel een andere waarde hebben dan de parameter van de cirkel.
Daarom kun je er beter maar verschillende letters voor nemen.
-
-
`x^2 + y^2 - 12y = 0` geeft `x^2 + (y - 6)^2 - 36 = 0` en dus `x^2 + (y - 6)^2 = 36`.
Middelpunt `(0,6)` en straal `6`.
-
`x^2 + 6x + y^2 = 16` geeft `(x + 3)^2 - 9 + y^2 = 16` en dus `(x + 3)^2 + y^2 = 25`.
Middelpunt `(-3,0)` en straal `5`.
-
`x^2 - 3x + y^2 + 6y = 12` geeft `(x - 1,5)^2 - 2,25 + (y + 3)^2 - 9 = 12` en dus `(x - 1,5)^2 + (y + 3)^2 = 23,25`.
Middelpunt `(1,5;-3)` en straal `sqrt(23,25)`.
-
-
`(x + 4)^2 + (y + 2)^2 = 20` geeft middelpunt `(-4,-2)` en straal `sqrt(20)`.
-
`(x - 4)^2 + (y + 2)^2 = -5` geeft geen cirkel.
-
`(x + 4)^2 + (y - 2)^2 = 20` geeft middelpunt `(-4,2)` en straal `sqrt(20)`.
-
-
`y = x - 4` invullen in cirkelvergelijking geeft `x^2 + (x - 4)^2 - 6x + 4(x - 4) = 0` en `x = 0 vv x = 5`.
De snijpunten van lijn en cirkel zijn `A(0,-4)` en `B(5,1)`.
Cirkelvergelijking omschrijven naar `(x - 3)^2 + (y + 2)^2 = 13` geeft middelpunt `M(3,-2)`.
Bereken hiermee de hoek in (bijvoorbeeld) `A(0,-4)` als volgt:
`vec(MA) = ((3),(2))` en dus is de richtingsvector van de raaklijn `((2),(-3))`.
De lijn heeft normaalvector `((1),(-1))` en dus richtingsvector `((1),(1))`.
Met het inproduct van deze twee richtingsvectoren bereken je nu de hoek `phi` tussen beide: `((2),(-3)) * ((1),(1)) = sqrt(13) * sqrt(2) * cos(phi)` geeft `phi ~~ 101`°.
De hoek tussen beide lijnen is dus ongeveer `79`°.
-
Lijn door `M(3,-2)` en loodrecht op `l` is `((x),(y)) = ((3),(-2)) + p ((1),(-1))`.
Deze loodlijn snijden met `l` geeft `p = 0,5` en dus snijpunt `S(3,5;-2,5)`.
De gevraagde afstand is die tussen `M` en `S` en dus `sqrt(0,5)`.
-
-
Snijpunten met de `x`-as:
`y = 0` geeft `x^2 - 8x + 7 = 0` en `x = 7 vv x = 1`. Het zijn dus `(7,0)` en `(1,0)`.
Snijpunten met de `y`-as:
`x = 0` geeft `y^2 - 8y + 7 = 0` en `y = 7 vv y = 1`. Het zijn dus `(0,7)` en `(0,1)`.
-
Trek beide cirkelvergelijkingen van elkaar af: `-8x - 8y + 8 = 0` geeft `y = -x + 1`.
Deze lijn (door beide snijpunten) snijden met `c_2` geeft `x^2 + (-x + 1)^2 = 1` en dus `x = 0 vv x = 1`.
De snijpunten zijn `(0,1)` en `(1,0)`.
-
Kwadraat afsplitsen: `(x - 4)^2 + (y - 4)^2 = 25` geeft `M_1(4,4)` en `r_1 = 5`.
-
Neem bijvoorbeeld snijpunt `A(0,1)`.
`vec(M_1A) = ((4),(3))` en `vec(M_2A) = vec(OA) = ((0),(1))`.
De gevraagde hoek `phi` is de hoek tussen deze twee vectoren. `((4),(3)) * ((0),(1)) = 5 * 1 * cos(phi)` geeft `phi ~~ 53`°.
-
-
`((x),(y)) = ((3),(0)) + p((1),(1))` geeft `x = 3 + p` en `y = p`.
-
Stel vergelijkingen op van de middelloodlijnen van `AB` en `AC` en bereken hun snijpunt `M(2,3)`.
De vergelijking van de cirkel om `M` door `A` is `(x - 2)^2 + (y - 3)^2 = 10`.
-
`vec(MB) = ((3),(-1))` dus de richtingsvector van de raaklijn in `B` aan de cirkel is `((1),(3))`.
De gevraagde hoek `phi` vind je nu met het inproduct: `((1),(3)) * ((1),(1)) = sqrt(10) * sqrt(2) * cos(phi)` geeft `phi ~~ 27`°.
-
`M(3,-1)` en `r = 4` geeft cirkelvergelijking `(x - 3)^2 + (y + 1)^2 = 16`.
`A = (3 - 2sqrt(3),1)` geeft `vec(MA) = ((2sqrt(3)),(-2))` dus `((sqrt(3)),(-1))` is een normaalvector van `PQ`.
Dit geeft als vergelijking `PQ`: `sqrt(3) * x - y = b` en door `A` invullen vind je `b`.
Je vindt voor `PQ`: `sqrt(3) * x - y = 3sqrt(3) - 7`.
En dus is `P(0, 3sqrt(3) - 7)` en `Q(3 - 2 1/3 sqrt(3), 0)`.
Dit betekent: `|PQ| = sqrt((3sqrt(3) - 7)^2 + (3 - 2 1/3 sqrt(3))^2)`.
-
-
`(x - 3)^2 + (y + 2)^2 = 8` dus `M(3,-2)` en `r = sqrt(8)`.
-
`(x - 3)^2 + (y + 2)^2 = -37` dus geen cirkel.
-
`(x + 2)^2 + (y + 1)^2 = 8` dus `M(-2,-1)` en `r = sqrt(8)`.
-
`(x - 3)^2 + (y + 1)^2 = 10` dus `M(3,-1)` en `r = sqrt(10)`.
-
`(x + 2)^2 + (y + 1)^2 = 10` dus `M(-2,-1)` en `r = sqrt(10)`.
-
`(x - 2)^2 + (y - 1)^2 = 0` dus geen cirkel.
-
-
`(x - 1)^2 + (y + 2)^2 = 5` dus `M(1,-2)` en `r = sqrt(5)`.
De middelloodlijn van `OM` heeft `vec(n) = ((1),(-2))` en gaat door `N(0,5;-1)`.
De vergelijking ervan is `x - 2y = 2,5`.
-
Dit kan op twee manieren:
Snijpunten middelloodlijn en cirkel berekenen (in drie decimalen nauwkeurig) en dan `|PQ|` uitrekenen: `|PQ| ~~ 3,87`.
Of:
De stelling van Pythagoras is driehoek `MNP` geeft `|NP| = sqrt((sqrt(5))^2 - (sqrt(1,25))^2) ~~ 1,936`. De gevraagde lengte is het dubbele hiervan.
-
Omdat `PQ` de middelloodlijn van `OM` is, is `|MP| = |PO|` en `|MQ| = |MO|`.
En omdat `|MP| = |MQ| = sqrt(5)` zijn alle vier de zijden van vierhoek `MQOP` (of `MPOQ`) gelijk en is de vierhoek een ruit.
-
-
`(x - 6)^2 + y^2 = 26` dus `M_1(6,0)` en `r_1 = sqrt(26)`.
-
De cirkelvergelijkingen van elkaar aftrekken geeft `4x - 4y = 0` en dus is `y = x` de vergelijking van een lijn door beide snijpunten.
`y = x` invullen in (bijvoorbeeld) `c_1` geeft `x = 1 vv x = 5` en dus de snijpunten `A(1,1)` en `B(5,5)`.
-
`text(d)(O,c_2) = |OM_2| - r_2 = sqrt(4^2 + 2^2) - sqrt(10) = sqrt(20) - sqrt(10)`.
-
`vec(M_1A) = ((5),(-1))` en `vec(M_2A) = ((3),(1))`.
De gevraagde hoek `phi` is de hoek tussen deze vectoren.
Met het inproduct vind je `phi ~~ 30`°.
-
Raaklijnen zijn `y = ax + 4`.
Deze lijnen snijden met `c_2` geeft `(1 + a^2)x^2 + (-8 + 4a)x + 10 = 0`.
Raken betekent `D = 0` en dus `(-8 + 4a)^2 - 40(1 + a^2) = 0` zodat `a = 1/3 vv a = -3`.
De raaklijnen zijn `y = 1/3 x + 4` en `y = -3x + 4`.
-
De raaklijn staat loodrecht op `vec(M_1P) = ((1),(5))` en heeft dus vergelijking `x + 5y = 32`.
Het snijpunt met de `x`-as van deze lijn is `(32,0)`.
-
Lijn door `M_2(4,2)` en loodrecht op `PQ` is `((x),(y)) = ((4),(2)) + t((1),(5))`. Deze lijn snijden met `PQ: x + 5y = 32` geeft snijpunt `S`.
De gevraagde afstand is `|M_2S| ~~ 3,53`.
-
`(x + 2)^2 + (y - 4)^2 = 25` snijden met `y = 0,5x` geeft `x = +-2`.
Snijpunten zijn `(-2,-1)` en `(2,1)`.