Je hebt veranderingen in grafieken leren beschrijven in woorden en met toenamediagrammen. Bij toenamediagrammen moet je met een vaste stapgrootte werken. Maar als je wilt nagaan of een wielrenner de eerste 10 minuten gemiddeld net zoveel heeft afgelegd dan de volgende 15 minuten, heb je met ongelijke intervallen te doen. In dat geval werk je met gemiddelde veranderingen.
Bij een wielrenner in een tijdrit worden op bepaalde plaatsen tussentijden genoteerd. Die vind je in de tabel.
| tijd (min.) | 0 | 10 | 18 | 34 | 44 | 60 | 78 | 94 |
| afstand (km) | 0 | 8 | 12 | 18 | 23 | 29 | 37 | 45 |
> Is hij de eerste 8 km gemiddeld sneller of langzamer dan in de volgende 4 km? Waaraan zie je dat?
> Waarom is er bij deze situatie eigenlijk geen toenamediagram te maken?
Je maakt bij deze tabel een grafiek door de punten met lijnstukken te verbinden.
Op de horizontale as komt de tijd, op de verticale as de afgelegde afstand.
Niet alle lijnstukken zijn even steil.
> Hoe kun je de helling van zo'n lijnstuk in een getal uitdrukken?
> Bereken de helling van het lijnstuk dat hoort bij de periode vanaf de 12e tot en met de
18e km.
> Wat betekent het getal dat je zojuist hebt gevonden voor de wielrenner?
![]() |
![]() |
![]() |
Je ziet hier een zeilwagen op het strand.
Als zo'n zeilwagen start en de windkracht is constant, dan neemt zijn snelheid recht evenredig met de tijd toe.
Voor de afgelegde afstand a (in m) geldt: a = 1,2t2.
Hierin is t de tijd in seconden.
Na 1 seconde is de afgelegde afstand a(1) = 1,2 m.
Na 4 seconden is de afgelegde afstand a(1) = 19,2 m.
In die 4 – 1 = 3 seconden heeft de zeilwagen
a(4) – a(1) = 19,2 – 1,2 = 18 m afgelegd.
De gemiddelde verandering van de afstand per seconde (de gemiddelde snelheid) is: `18/3=6` m/s (meter per seconde).
Je berekent een gemiddelde snelheid door het verschil in afstand te delen door het verschil in tijd.
Dat schrijf je als: gemiddelde snelheid = `(Delta afstand)/(Delta tijd)`
Het teken Δ (een Griekse letter D) staat voor differentie, wat
verschil betekent.
Dit getal is de helling van het lijnstuk tussen de punten die horen bij 1 seconde en bij 4 seconden.
In het algemeen heb je te maken met y als functie van x: y = f(x).
Stel dat x toeneemt van bijvoorbeeld x = 1 tot x = 5.
Dan is de toename Δx = 5 – 1 = 4.
Tegelijk verandert y van f(1) naar f(5).
Dus een toename (of afname) van f(5) – f(1).
Gemiddeld (dus per eenheid van x) verandert y op het interval [1, 5] met:
`(Delta y)/(Delta x) = (f(5)-f(1))/(5-1)`
En dit is een deling van twee verschillen, een zogenaamd differentiequotiënt
("differentie" is "verschil" en een quotiënt is de uitkomst van een deling).
Op deze manier bereken je bij elke functie de gemiddelde verandering (van y op een gegeven interval.
‡
Hier zie je een deel van de grafiek van de functie y = f(x).
De gemiddelde verandering van de functie f op het interval [a, b] is:
`(Delta y)/(Delta x) = (f(b)-f(a))/(b-a)`
Deze verhouding van het verschil van de functiewaarden in de uiteinden van het interval en het verschil van beide x-waarden noem je het differentiequotiënt van de functie f op het interval [a, b].
In de grafiek van f is dit differentiequotiënt gelijk aan de richtingscoëfficiënt van de lijn door A(a, f(a)) en B(b, f(b)).
Die lijn heet de koorde AB.
‡
Gegeven is de functie f met voorschrift f(x) = 4 – x2.
Bereken het differentiequotiënt op het interval [0,2] en beschrijf de betekenis van dit getal.
Het differentiequotiënt op het interval [0,2] is:
`(Delta y)/(Delta x) = (f(2)-f(0))/(2-0) = (0-4)/2 = -2`
Je ziet dat het differentiequotiënt gelijk is aan het hellingsgetal van het lijnstuk AB. Het is de gemiddelde verandering van de functiewaarden op het interval [0,2]. Het geeft dus de toename of de afname van f(x) per eenheid van x weer.
‡
Een hardloper houdt onderweg zijn tussentijden bij:
| tijd t (min.) | 0 | 10 | 15 | 21 |
| afstand s (km) | 0 | 3,5 | 5,5 | 8,0 |
Gedurende de eerste 10 minuten liep hij 3,5 km.
Gedurende de volgende 5 minuten liep hij 2 km.
Op welk van deze twee tijdsintervallen liep hij het best?
Op het interval [0,10] geldt: `(Delta s)/(Delta t) = (3,5-0)/(10-0) = 0,35`
Daar is de gemiddelde snelheid 0,35 km/min.
Op het interval [10,15] geldt: Op het interval [0,10] geldt: `(Delta s)/(Delta t) = (5,5-3,5)/(15-10) = 0,40`
Daar is de gemiddelde snelheid 0,40 km/min.
Hoewel hij dus op het tweede tijdsinterval een kleinere afstand aflegt, is zijn gemiddelde snelheid er hoger. Met behulp van differentiequotiënten kun je de prestaties eerlijk vergelijken.
‡
Toon aan dat bij de lineaire functie y = 3x + 5 elk differentiequotiënt gelijk is.
Neem twee punten op de grafiek: P(p,3p + 5) en Q(q,3q + 5).
Het differentiequotiënt op het interval [p,q] is dan:
`(Delta y)/(Delta x) = (3q+5-(3p+5))/(q-p) = (3q-3p)/(q-p) = (3(q-p))/(q-p) = 3` zolang p ≠ q.
En dat is precies de constante richtingscoëfficiënt van de gegeven lineaire functie.
‡
Bij het begin van een berghelling staat een waarschuwingsbord met daarop een helling van 15%. Deze grafiek geeft die berghelling weer. Horizontaal is de afstand uitgezet die je hemelsbreed hebt afgelegd en verticaal de hoogte waarop je je dan bevindt.

Gegeven is deze grafiek.| tijd t (min) | 0 | 10 | 18 | 34 | 44 | 60 | 78 | 94 |
| afstand a (km) | 0 | 8 | 12 | 18 | 23 | 29 | 37 | 45 |