Een bewijs in de wiskunde is een logische redenering waarmee wordt aangetoond dat een bepaalde bewering volgt uit de (voor waar aangenomen) axioma's en uit eerder bewezen stellingen. Die bewering wordt (als een bewijs is geleverd) dan een stelling en toegevoegd aan het theoretische bouwwerk (zoals de vlakke meetkunde). Elk bewijs kent een vaste structuur. Verder moet je goed afspreken van welke theorie je mag uitgaan.
Bekijk de lijst van definities/stellingen in de Vlakke Meetkunde voor vwo wiskunde B. Probeer door alleen gebruik te maken van die lijst de volgende stelling te bewijzen:
> Een driehoek waarvan de hoekpunten de middens zijn van drie zijden van een vierkant is rechthoekig en gelijkbenig.
(Probeer er zelf uit te komen. In Voorbeeld 1 en Voorbeeld 2 vind je twee uitgewerkte bewijzen voor deze stelling.)
In deze figuur is een vierkant ABCD geconstrueerd. De punten P, Q en R zijn de midden van drie zijden van het vierkant. Je "ziet" dat ΔPQR een gelijkbenige rechthoekige driehoek is.
Het volgende vermoeden ontstaat:
Een driehoek waarvan de hoekpunten de middens zijn van drie zijden van een vierkant is rechthoekig en gelijkbenig. |
Om zo'n bewering (vermoeden) te bewijzen is het verstandig om eerst de gegevens even netjes op een rijtje te zetten en letters in te voeren. In de figuur is dat al gedaan. Er geldt: ABCD is vierkant en AP = PB, CQ = QD en DR = RA. (Voor het gemak zijn de absoluutstrepen weg gelaten.)
Te bewijzen is nu dat PR = QR en ∠PRQ = 90°.
En nu kun je over het bewijs gaan nadenken...
Ga uit van de lijst van definities/stellingen in de Vlakke Meetkunde voor vwo wiskunde B.
‡
Een bewijs is een logische redenering waarin je laat zien hoe een bepaalde bewering uit de al bestaande axioma's en definities en eerder bewezen stellingen volgt. Als het bewijs is geleverd wordt de bewering een stelling. Je uitgangspunt is deze lijst van definities/stellingen in de Vlakke Meetkunde voor vwo wiskunde B. Je moet door alleen gebruik te maken van die lijst alle stellingen bewijzen. Gebruik de volgende structuur voor een bewijs:
Er zijn meerdere manieren om bewijzen te leveren. Twee belangrijke zijn:
‡
Bewijs:
Een driehoek waarvan de hoekpunten de middens zijn van drie zijden van een vierkant is rechthoekig en gelijkbenig.
Gegeven:
Zie figuur; er zijn letters ingevoerd, de streepjes geven gelijke lijnstukken aan. ABCD is een vierkant.
AP = PB, CQ = QD en DR = RA.
Te bewijzen:
PR = QR en ∠PRQ = 90°.
Bewijs:
Omdat AP = DQ, AR = DR en ∠A = ∠D = 90° zijn driehoeken APR en DQR congruent (ZHZ).
Dus is RP = RQ.
Omdat zowel ΔAPR en ΔDQR gelijkbenig en rechthoekig zijn is ∠ARP = ∠DRQ = 45° (hoekensom driehoek).
Dus is ∠PRQ = 180° – 45° – 45° = 90°.
Q.e.d. (Quod erad demonstrandum: wat te bewijzen was)
‡
Bewijs:
Een driehoek waarvan de hoekpunten de middens zijn van drie zijden van een vierkant is rechthoekig en gelijkbenig.
Gegeven:
Zie figuur; er zijn letters ingevoerd, de streepjes geven gelijke lijnstukken aan. ABCD is een vierkant.
AP = PB, CQ = QD en DR = RA.
Te bewijzen:
PR = QR en ∠PRQ = 90°.
Bewijs:
Omdat PB = QC en PB // QC, is PBCQ een parallellogram (stelling parallellogram). Bovendien heeft PBCQ een rechte hoek en is dus een rechthoek (stelling rechthoek). Als a de lengte van de zijden van het vierkant ABCD is, is dus ook PQ = a.
Omdat ΔAPR gelijkbenig en rechthoekig is geldt PR2 = (a)2 + (a)2 = a2.
Op dezelfde wijze is RQ2 = a2. En dus is RP = RQ.
Dus geldt in ΔPQR dat PR2 + RQ2 = a2 + a2 = a2 = PQ2.
En daarom is ΔPQR rechthoekig (omgekeerde stelling van Pythagoras).
Q.e.d.
‡
Bewijs:
Het middelpunt van een cirkel door de drie hoekpunten van een stomphoekige driehoek ligt niet binnen die driehoek.
Gegeven:
ΔABC met ∠BAC > 90°.
MA = MB = MC.
Te bewijzen:
M ligt niet binnen ΔABC.
Bewijs: (indirect)
Stel de stelling is NIET WAAR.
M ligt binnen ΔABC en MA = MB = MC.
De driehoeken ABM, BCM en CAM zijn dan gelijkbenig (stelling gelijkbenige driehoek).
Is nu ∠ABM = ∠BAM = α, ∠CBM = ∠BCM = β en ∠CAM = ∠ACM = γ, dan is 2α + 2β + 2γ = 180° (hoekensom driehoek).
Dus α + β + γ = 90°, zodat ∠BAC = α + γ < 90°. TEGENSPRAAK!
De stelling is dus waar.
Q.e.d.
‡
Hier zie je hoe de kortste weg van punt A naar punt B via de beek wordt geconstrueerd door een loodlijn door B op de beek te trekken en dan vervolgens een punt D te tekenen dat op die loodlijn en even ver van de beek ligt. Het snijpunt C van AD en de beek levert de korste route AC + BD.
Bewijs dat deze constructie juist is.
Gegeven:
Uit de constructie volgt dat BD loodrecht staat op de beek, dus ∠BEC = ∠DEC = 90°. Verder is BE = ED en lijn AD een rechte lijn.
Te bewijzen:
AC + CB is de kortste afstand van A naar B via de beek.
Bewijs:
Uit de gegevens volgt meteen dan ΔCBE en ΔCDE congruent zijn (ZHZ).
Dus is CD = CB.
De punten A, C en D liggen op de rechte lijn AD en dus is AC + CD de kortste afstand van A naar D (driehoeksongelijkheid).
En daarom is AC + CB = AC + CD ook de kortste afstand.
Q.e.d.
‡
www.math4all.nl > MAThADORE-basic HAVO/VWO > 4/5/6 VWO wi-b > Meetkunde > Redeneren en bewijzen > Bewijzen > GeoGebra
hoe je het (gratis) computerprogramma GeoGebra kunt downloaden. In dit programma kun je de figuren die je bij een bewijs vaak wilt tekenen, gemakkelijk zelf construeren. Vaak kun je dan nog allerlei punten, lijnen en cirkels verplaatsen en bekijken wat daarvan het effect is.