Cosinusfuncties

Inleiding

Probeer de vragen bij Verkennen zo goed mogelijk te beantwoorden.


Uitleg

Lees eerst de Uitleg goed door. Bekijk wat de cosinusfunctie is en hoe je vergelijkingen van de vorm `cos(x) = c` oplost.

Opgaven

  1. Bekijk de Uitleg. Los nu zelf op:
    1. `cos(x) = 0,2`
    2. `cos(x) = -0,2`

  2. Laat ook in de eenheidscirkel zien, dat `cos(x) = sin(x + 1/2pi)`.


Theorie

Bestudeer eerst de Theorie. In de opgaven wordt je naar de Voorbeelden verwezen.

Opgaven

  1. Bekijk Voorbeeld 1.
    Los nu op `cos(x) = -0,5`.
    1. Geef alle oplossingen benaderd in drie decimalen nauwkeurig.
    2. Geef alle exacte oplossingen.
    3. Geef alle exacte oplossingen op het interval `[0,4pi]`.

  2. Bekijk de grafiek van `f(x) = cos(x)`. Zorg dat je in ieder geval één complete periode in beeld hebt.
    1. Los exact op: `cos(x) = 1/2 sqrt(2)`.
    2. Geef alle exacte oplossingen op het interval `[-2pi,4pi]`.
    3. Geef de oplossingen op het interval `[-2pi,4pi]` in drie decimalen nauwkeurig.

  3. In Voorbeeld 2 los je `cos(x) = -0,8` op. Nu zijn alleen benaderingen mogelijk.
    1. Los op `cos(x) = 0,6` op het interval `[-pi,3pi]`. Geef benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.
    2. Los op `cos(x) < 0,6` op het interval `[-pi,3pi]`. Geef benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.
    3. Los op `cos(x) < -0,6` op het interval `[-pi,3pi]`. Geef benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.

  4. Bestudeer Voorbeeld 3. Je werkt daarin met de grafiek van de functie `f(x) = 3 cos(x) + 1`.
    1. Breng zelf deze grafiek in beeld op `[-2pi,4pi]`.
    2. Los `f(x) < 2` op met benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.
    3. Los `f(x) = 2,5` exact op.
    4. Los `f(x) = 4` exact op.
    5. Waarom kun je `f(x) = 5` niet oplossen?

  5. Los op `[-2pi,2pi]` exact op: `2 * cos(x) <= -sqrt(3)`.

  6. Los exact op: `cos(2x) = cos(1/12 pi)`.

  7. Bekijk de grafieken van `f(x) = sin(x)` en `g(x) = cos(x)` op `[-2pi,4pi]`.
    1. Bepaal met behulp van de grafische rekenmachine de `x`-waarden van de snijpunten van de grafieken van `f` en `g`.
    2. Welke exacte `x`-waarden hebben de snijpunten van de grafieken van `f` en `g`?
    3. Los exact op: `f(x) < g(x)`.

Verwerken

  1. Bekijk de grafiek van `f(x) = cos(x)`.
    Los de volgende vergelijkingen op. Geef waar mogelijk exacte oplossingen en anders benaderingen in drie decimalen nauwkeurig.
    1. `cos(x) = 0,35`
    2. `cos(x) = -0,35`
    3. `cos(x) = 1/2sqrt(3)`
    4. `cos(x) = -1/2sqrt(2)`

  2. Geef alle oplossingen van:
    1. `cos(x) = 1`
    2. `cos(x) = cos(1)`
    3. `cos(1) = x`
    4. `cos(x) = sin(1)`

  3. Gegeven is de functie `f` met `f(x) = 2 cos(x) - 1` op `[0,4pi]`.
    1. Bereken alle nulpunten van de grafiek van deze functie.
    2. Los op: `f(x) >= 0`.

  4. Gegeven is de functie `g` met `g(x) = cos(2x)` op `[0,4pi]`.
    1. Los op: `g(x) = 0,5`
    2. Los op: `g(x) >= 0,5`.


Testen

  1. Bekijk de grafiek van `f(x) = cos(x)`.
    Los de volgende vergelijkingen op. Geef waar mogelijk exacte oplossingen en anders benaderingen in drie decimalen nauwkeurig.
    1. `cos(x) = 0,95`
    2. `cos(x) = -0,95`
    3. `cos(x) = -1/2`

  2. Gegeven is de functie `f(x) = 4 cos(x) + 1` op `[-2pi,2pi]`.
    1. Bereken alle nulpunten van de grafiek van `f` in twee decimalen nauwkeurig.
    2. Los op `f(x) < 0`.

  3. Los exact op: `cos(3x) = 0,5`.