Radialen

Antwoorden bij de opgaven

    1. h=0,5 en α=16π.
    2. h=0,5 en α=56π.
    3. h=-0,5 en α=116π.
    4. h=-1 en α=112π.
    5. 2π
    6. 90o+k360o of 12π+k2π.
    1. Drie periodes.
    2. sin(30o)=sin(390o)=0,5. Ze verschillen precies één periode.
    3. sin(30o)=sin(150o)=0,5. In de eenheidscirkel liggen de punten P bij deze twee hoeken symmetrisch t.o.v. de y-as en dus hoort er dezelfde waarde voor h bij.
    4. sin(30000o)=sin(120o+k360o)=sin(60o+k360o).
    5. sin(-10000o)=sin(80o+k360o)=sin(100o+k360o).
    1. Drie periodes.
    2. sin(1)=sin(1+2π)0,841. Ze verschillen precies één periode.
    3. sin(1)=sin(π-1)0,841. In de eenheidscirkel liggen de punten P bij deze twee hoeken symmetrisch t.o.v. de y-as en dus hoort er dezelfde waarde voor h bij.
    4. sin(211,5π)=sin(1,5π+k2π).
    5. sin(-1500π)=sin(kπ).
    1. 2π
    2. α0o30o45o60o90o120o225o270o330o
      x 0 16π 14π 13π 12π 23π 114π 112π 156π
    3. 10180π=118π radialen.
    4. 10180π573o.
    1. 360o
    2. Alle waarden x+k360o verschillen precies één periode en hebben dus dezelfde sinus.
    3. In de eenheidscirkel liggen de punten A bij deze twee hoeken symmetrisch t.o.v. een verticale lijn door het middelpunt en dus hoort er dezelfde waarde voor sin(x) bij.
    4. In de eenheidscirkel liggen de punten A bij deze twee hoeken symmetrisch t.o.v. de horizontale lijn door het middelpunt en dus horen er tegengestelde waarden voor sin(x) bij.
    5. De rechthoekige driehoek met MA=1 als hypothenusa heeft dan twee gelijke rechthoekszijden. Die hebben daarom elk een lengte van 12=122.
    6. 225o en 315o.
    1. 2π
    2. Alle waarden x+k2π verschillen precies één periode en hebben dus dezelfde sinus.
    3. In de eenheidscirkel liggen de punten A bij deze twee hoeken symmetrisch t.o.v. een verticale lijn door het middelpunt en dus hoort er dezelfde waarde voor sin(x) bij.
    4. -1sin(x)1.
    5. De rechthoekige driehoek met MA=1 als hypothenusa is dan een halve gelijkzijdige driehoek.
    6. sin(516π)=sin(116π)=-0,5, sin(-156π)=sin(16π)=0,5, sin(234π)=sin(34π)=122.
    1. -
    2. 0,1
    3. -0,1
    4. 0,1
    5. -0,1
    6. 0,1
  1. x=16π+k2πx=56π+k2π
    1. 16π,19π,118π,112π,2π,11936π,13π.
    2. 90o,60o,135o,180π57o,180o,180o,1800o.
    1. f(56π)=0,5 en 5a(16π)=2,5. In het eerste geval maak je de draaihoek groter, maar de sinus blijft tussen -1 en 1. In het tweede geval bereken je een sinus die je achteraf met 5 vermenigvuldigt.
    2. f(14π)=122 en f(-14π)=-122. De bijbehorende punten op de grafiek liggen gespiegeld t.o.v. de oorsprong.
    3. Maak een schets.
    4. Maak ook hierbij een schets.
    5. Gebruik congruente driehoeken.
    1. -
    2. x0,644x2,498.
    1. -
    2. x=116πx=156π.
    1. 13π,14π,π,123π,156π,11718π,-11718π.
    2. 180o,60o,-45o,360o,150o,195o,2180π115o,300o.
    1. f(712π)0,966 en f(14π)+f(13π)1,207. In het eerste geval verander je de draaihoek en neem je daarna de sinus, in het tweede geval neem je eerst de sinus en tel je twee sinussen op.
    2. f(14π)=122 en f(-34π)=-122. Ze komen overeen omdat f(14π)=-f(-14π) en f(-14π)=f(-34π).
    3. De grafiek is symmetrisch in de lijn x=12π.
    4. Gebruik twee congruente driehoeken.
    1. -
    2. x6,031x3,394.