Eigenschappen van machtsfunties

Inleiding

Bij functies van de vorm `f(x) = x^p` hangt het verloop van de functie af van de waarde van `p`.
Voor bijvoorbeeld `p=2` krijg je een kwadratische functie met als grafiek een parabool. Deze functie is dalend voor `x < 0` en stijgend voor `x > 0`.
Voor `p = 1` krijg je een lineaire functie, die stijgend is voor elke waarde van `x`.
In dit onderdeel zul je zien dat voor negatieve en gebroken waarden van `p` je machtsfuncties krijgt met weer een ander karakter.

Je leert nu:

Je kunt al:

Verkennen

Machtsfuncties hebben de vorm `f(x) = c * x^p`. Je kunt de bijbehorende grafieken bekijken met de grafische rekenmachine. Je kiest dan voor `c` en voor `p` getallen.
Neem voor het gemak steeds `c=1` en neem voor `p` een geheel getal.

> Welke machtsfuncties hebben een minimum? Wat zijn daar de coördinaten van?
> Zijn er machtsfuncties die overal op hun domein stijgend zijn? Zo ja, geef dan een paar voorbeelden.
> Hoe kun je er voor zorgen dat de machtsfunctie `f(x) = x^p` dalend is voor positieve waarden van `x`?

Neem nu ook gebroken getallen voor `p`.

> Welke verschillen zijn er tussen de grafiek bij `p = 1/2` en die bij `p = 1/3`?
> Bekijk de grafiek bij `p = 2/3`. Wat is er bij x = 0 aan de hand?
> Als `p` een decimaal getal is, mag je alleen positieve waarden voor `x` toelaten. Waarom zou dat zijn?


Uitleg

Je ziet hiernaast de grafieken van `f(x) = x^p` voor enkele positieve gehele waarden van `p`.
Merk op:

Je ziet hiernaast de grafieken van `f(x) = x^p` voor enkele negatieve gehele waarden van `p`.
Merk op:

Je ziet hiernaast grafieken van `f(x) = x^(1/p)` voor enkele gehele waarden van `p`.
Merk op:

Kijk nog eens goed of je grafische rekenmachine dezelfde grafieken geeft. Er kunnen verschillen zijn. Merk ook op dat de grafiek in de buurt van x = 0 niet altijd helemaal netjes wordt gemaakt.

Opgaven

  1. Bekijk de Uitleg, pagina 1.
    Maak grafieken van de functies: `f(x)=x^4`, `g(x)=x^3`, `h(x)=x^2` en `j(x)=x`.
    1. Voor welke waarden van `x` geldt: `f(x) = g(x)`? En `f(x) > g(x)`?
    2. Voor welke waarden van `x` geldt: `f(x) = h(x)`? En `f(x) > h(x)`?
    3. Voor welke waarden van `x` geldt: `f(x) = j(x)`? En `f(x) > j(x)`?
    4. Om de voorgaande vragen in het algemeen te kunnen beantwoorden, kijk je naar twee functies: `f(x)=x^p` en `g(x)=x^q`, waarbij `p` een even positief getal is en `q` een oneven positief getal.
      Neem de tabel over en vul hem in.


    `x < -1``-1 < x < 0``0 < x < 1``x > 1`
    `p < q`



    `p > q`

    `f(x) < g(x)`

  2. Bekijk de functies `k(x)=x^5` en `l(x)=x^6`.
    1. Maak een schets van de grafieken van `k(x)` en `l(x)`. Controleer je antwoord met de grafische rekenmachine.
    2. Voor welke waarden van `x` geldt `x^6 = 10`? Los op: `x^6 < 10`.
    3. En voor welke waarde van `x` geldt `x^5 = 10`? Los op: `x^5 > 10`.

  3. Bekijk de Uitleg, pagina 2.
    Maak grafieken van de functies: `k(x)=x^(-1)` en `l(x)=x^(-2)`.
    1. Welke asymptoten hebben deze functies? En waarom?
    2. Voor welke waarden van `x` geldt `k(x)=l(x)`? Los op: `k(x) < l(x)`.
    3. Los de volgende vergelijkingen op:
      • `x^(-1)=0,005` en `x^(-2)=0,005`
      • `x^(-1)=5000` en `x^(-2)=5000`
    4. Voor welke waarden van `x` geldt `x^(-1) < 0,005`?
    5. Voor welke waarden van `x` geldt `x^(-1) > 5000`?
    6. Voor welke waarden van `x` geldt `x^(-2) < 0,005`?
    7. Voor welke waarden van `x` geldt `x^(-2) > 5000`?

  4. Bekijk de Uitleg, pagina 3.
    Maak grafieken van de functies: `a(x)=x^(-1/2)`, `b(x)=x^(1/2)`, `c(x)=x` en `d(x)=x^(1/3)`
    1. Voor welke waarden van `x` geldt `a(x) < b(x)`?
    2. Voor welke waarden van `x` geldt `d(x) < b(x)`?
    3. Voor welke waarden van `x` geldt `d(x) < c(x)`?
    4. Maak in één figuur een schets van de grafieken van `d(x)` en `f(x)=x^(1/4)`. Controleer je schets met de grafische rekenmachine.
    5. Voor welke waarden van `x` geldt `x^(1/4) > 4`?

Theorie

Je ziet hier enkele grafieken van de machtsfunctie `f(x) = x^p` voor enkele verschillende waarden van `p`. Eigenschappen voor `x > 0` zijn:

Voor `x < 0` bestaat de functie alleen als `p` een geheel getal is (of als `p` een breuk is met een oneven noemer, zoals 1/3, 2/3, 1/5, 2/5, etc). Afhankelijk van het even of oneven zijn van `p` is de grafiek daar dalend of stijgend.

De vergelijking `x^p = a` heeft één oplossing als `a > 0` en `p` geen even geheel getal (ongelijk 0) is, want dan zijn het er twee. De vergelijking `x^p = a` heeft één oplossing als `a < 0` en `p` een oneven geheel getal (ongelijk 0) is.

Voorbeeld 1

Los op: `3x^(3/2) < 12`.

Antwoord

Beide kanten delen door 3 geeft: `x^(3/2) < 4`.

Los nu eerst op `x^(3/2) = 4`.

Oplossing: `x = 4^(2/3) ~~ 2,52`.

Maak nu de grafiek van `f(x) = x^(3/2)` op de grafische rekenmachine.
Merk op dat `text(D)_f = [0,rarr:)`.
De vergelijking heeft inderdaad maar één oplossing.

Nu lees je de (benaderde) oplossing van de ongelijkheid uit de grafiek af: `0 <= x < 2,52`.

Voorbeeld 2

Gegeven is de functie `f(x) = 2(x - 4)^3 - 10`.

Los op: `f(x) = 20`.

Antwoord

Functie `f` kan door transformatie ontstaan uit de machtsfunctie `y_1 = x^3`. Eerst 4 verschuiven in de positieve `x`-richting (dus t.o.v. de `y`-as), dan vermenigvuldigen met `2` in de `y`-richting en tenslotte 10 verschuiven in de negatieve `y`-richting.

Om `f(x) = 20` op te lossen, moet je stap voor stap terugrekenen:

`2(x - 4)^3 - 10 = 20`         10 optellen
         `2(x - 4)^3 = 30`        door 2 delen
           `(x - 4)^3 = 15`        terug vanuit derdemacht
               `x - 4 = 15^(1/3)`    4 optellen
    `x = 15^(1/3) + 4 ~~ 6,47`

Voorbeeld 3

Los op: `1/(x^4) > 4`.

Antwoord

Omdat `f(x) = 1/(x^4) = x^(-4)` is ook hier sprake van een machtsfunctie.
Maak eerst de grafiek van `f` en de lijn `y_2 = 4` op je grafische rekenmachine.

Los nu op: `x^(-4) = 4`.

Oplossing: `x = 4^(-1/4) vv x = -4^(-1/4)`, dus `x = 0,5 vv x = -0,5`.

In de grafiek is de oplossing van de ongelijkheid af te lezen:
`-0,5 < x < 0 vv 0 < x < 0,5`.

Merk op dat je `x=0` uitzondert omdat voor deze waarde de functie `f` niet gedefinieerd is.

soort   m (kg)   Z (L)
muis    0,20    0,19
rat    1,10    0,75
kat    5,80    2,62
hond   11,5    4,38
mens   76,1   18,0
paard  605,0   85,4

Voorbeeld

De Amerikaanse veearts en onderzoeker Max Kleiber ontdekte in 1932 dat het zuurstofverbruik Z (in L) van verschillende soorten zoogdieren recht evenredig is met een macht van de massa `m` (in kg). In de tabel vind je enkele bijpassende gegevens. Stel een formule op voor `Z` afhankelijk van `m`.

Antwoord

Deze machtsfunctie heeft de vorm `Z = c * m^p`, waarin `c` en `p` nog te berekenen zijn.

Je hebt daartoe genoeg aan de gegevens van twee diersoorten, bijvoorbeeld:

Met de balansmethode vind je dan: `(85,4)/(0,19) = (605,0^p)/(0,20^p)` en dus `449,47 ~~ 3025^p`.
Zo'n exponentiële vergelijking los je met de GR op: `p ~~ 0,76`.
En nu vind je door invullen ook `c ~~ 0,66`.
Het resultaat komt dicht bij de door Kleiber gevonden formule `Z = 0,7 * m^0,75`.

Opgaven

  1. In Voorbeeld 1 zie je hoe je de ongelijkheid `3x^(3/2) < 12` oplost.
    1. Los zelf eerst de vergelijking `3x^(3/2) = 12` algebraïsch op.
    2. In het voorbeeld wordt daarbij een macht met exponent `2/3` gebruikt. Licht die stap toe.
      Heb je dat zelf ook gedaan?
    3. Los op dezelfde manier algebraïsch op: `15x^(3/5) < 180`.
      Geef je eindantwoord in twee decimalen nauwkeurig.

  2. Bekijk de functie `f(x)=3(x+1)^3 - 5`.
    1. Beschrijf in de juiste volgorde welke transformaties er nodig zijn vanuit `y=x^3` om tot de functie `f(x)` te komen. Geef elke keer aan wat er met de grafiek gebeurt als je deze transformatie toepast. Werk eventueel met de applet in Voorbeeld 2.
    2. Los op: `f(x) < 10`.

  3. Los de volgende vergelijkingen en ongelijkheden algebraïsch op. Bekijk eventueel eerst Voorbeeld 3. Controleer je antwoord met de grafische rekenmachine. Houd ook rekening met het domein van de verschillende functies.
    1. `x^2 < sqrt(x)`
    2. `1/(x^4) = 81`
    3. `1/(x^3) < 27`
    4. `1/(x^3) < 30`
    5. `x^5 < x^4`
    6. `x^6 < x^4`

  4. Gegeven is de functie `f(x) = 2(x + 1)^(-2) - 4`.
    1. Welke asymptoten heeft de grafiek van `y=x^(-2)`?
    2. Beschrijf welke transformaties je moet uitvoeren op de grafiek van `y=x^(-2)` om die van `f` te krijgen.
    3. Welke asymptoten heeft de grafiek van `f`?
    4. Schrijf domein en bereik van `f` op.
    5. Los op: `f(x) < 10`.

  5. Bestudeer Voorbeeld 4 over de formule van Kleiber. Er wordt een formule opgesteld voor het verband tussen het zuurstofverbruik `Z` in L en de massa `m` in kg bij zoogdieren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens van de muis en het paard.
    1. Stel de formule op uitgaande van de gegevens van de rat en de mens. Vind je dezelfde formule?
    2. Bereken met de formule van Kleiber het zuurstofverbruik van een koe van 1000 kg.

Verwerken

  1. In een grootwinkelbedrijf onderzoekt de marktafdeling hoe de tomatenverkoop afhangt van de prijs. Iemand beweert dat dan de volgende formule geldt: `a=500/p`. Hierin is `a` de verkoop per dag in kg en `p` de prijs per kg in euro.
    1. Schrijf de formule zo, dat blijkt dat de afzet recht evenredig is met de macht van de prijs.
    2. Teken de grafiek met de grafische rekenmachine voor de prijs tussen € 1,00 en € 5,00 per kg. Als de prijs verdubbeld wordt, wordt de afzet dan meer of minder dan de helft? Hoe kun je dat aan de grafiek direct zien?
    3. Het bedrijf heeft een voorraad van `300` kg tomaten. Bereken de prijs waarbij de voorraad binnen een dag is verkocht. Geef ook de formule waarmee je dit direct kunt berekenen.
    4. Hoe groot is de verkoop bij een prijs van € 0,01? En bij € 100,00? Geef zelf aan wat dit betekent voor de bruikbaarheid van deze formule.

  2. Gegeven is de functie `f(x) = 3/(sqrt(x - 1)) + 5`.
    1. Leg uit dat de grafiek van deze functie kan ontstaan door transformatie van de grafiek `y=x^(-1/2)`.
    2. Welke transformaties moet je toepassen om de grafiek van `f` te krijgen?
    3. Schrijf domein en bereik van `f` op.
    4. Los op: `f(x) <= 10`.

  3. Bekijk de grafieken van de functies `f(x) = -5 + 2sqrt(x - 3)` en `g(x) = sqrt(x)`.
    1. Schrijf `f` en `g` als machtsfunctie en beschrijf hoe de grafiek van `f(x)` vanuit die van `g(x)` kan ontstaan.
    2. Geef het domein en bereik van zowel `f` als `g`.
    3. Los op: `f(x) >= 100`.

  4. Gegeven is de functie `f(x)=100/((x-10)^2) + 25`.
    1. Laat zien, dat de grafiek van deze functie kan ontstaan uit een machtsfunctie. Schrijf bijbehorende transformaties op.
    2. Welke asymptoten heeft de grafiek van `f`?
    3. Schrijf domein en bereik van `f` op.
    4. Los op: `f(x) <= 50`.

  5. Een functie die door transformatie uit een machtsfunctie ontstaat is: `h(x) = a(x - b)^c + d`.
    1. Voor welke waarden van `c` heeft de functie een maximum of minimum?
    2. Waar hangt het van af of het een maximum of minimum is?
    3. Hoe kun je uit deze formule aflezen waar de top zich bevindt? Geef de coördinaten van deze top.

Testen

  1. Geef van de volgende machtsfuncties
    1. `a(x) = x^5` en `b(x) = x^6`
    2. `c(x) = x^(-3)` en `d(x) = x^(-4)`
    3. `e(x) = x^(1/4)` en `f(x) = x^(3 1/2)`

  2. Los de volgende vergelijkingen en ongelijkheden algebraïsch op.
    1. `2(x + 4)^4 - 10 = 500`
    2. `10 - 2 sqrt(x - 4) > 6`
    3. `root4x < 20`
    4. `2(x + 1)^3 > 20`
    5. `5 + 2sqrt(x - 3) < 20`