Groeiverschijnselen komen veel voor, denk aan het toenemen van geld dat je op de bank zet, het toenemen van de kosten als je meer km in de taxi zit, het groeien van de bevolking, enzovoorts. Soms is er sprake van toename met een vaste hoeveelheid per tijdseenheid, soms is er sprake van toename die afhankelijk is van de hoeveelheid zelf: hoe groter de hoeveelheid, hoe groter ook de toename per tijdseenheid. Bij exponentiële groei is de toename een vast percentage van de totale hoeveelheid.
Stel je voor dat je een heel groot vel papier hebt (A1). Het vel papier vouw je dubbel. Het dubbelgevouwen papier is dan 2 lagen dik. Vouw je dit papier nogmaals dubbel, dan is het papier 4 lagen dik. Een echt vel papier kun je natuurlijk steeds moeilijker dubbelvouwen. Wanneer je je het vel papier voorstelt als een onbegrensd vlak zonder dikte, kun je in principe blijven doorgaan met dubbelvouwen.
> Hoeveel lagen papier zijn er na 20 keer dubbelvouwen?
> Waarom zal dit met een A4tje nooit lukken?
Stel dat het onbegrensde vel papier 0,15 mm dik is.
> Hoe dik is het aantal lagen na 20 keer vouwen?
> Na hoeveel keer vouwen is het aantal lagen nog geen 10 cm dik?
> Van een ander vel papier is na net zo vaak vouwen het aantal lagen maar 5 cm dik. Hoe dik is dat papier?
Bacteriën planten zich voort door tweedeling. Elke bacterie brengt twee nieuwe bacteriën voort door zich te delen. Bij een geschikte constante temperatuur kan de groei van het aantal bacteriën als volgt verlopen:
tijd in uren | 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |
aantal bacteriën | 600 | 1200 | 2400 | 4800 | 9600 | 19200 | 38400 |
Het aantal bacteriën wordt elk uur twee keer zo groot. Dat zie je door opeenvolgende waarden in de tabel op elkaar te delen:
`1200/600 = `2400/1200 = 4800/2400 = 9600/4800 = 19200/9600 = 2`
Je moet dus steeds met factor 2 vermenigvuldigen om het volgende aantal te vinden:
enzovoort. Het aantal bacteriën groeit exponentieel met groeifactor 2 per uur.
Voor het aantal bacteriën B na t uur geldt in dit geval de formule B(t) = 600 · 2t.
Je ziet dat er machten worden gebruikt voor het herhaaldelijk vermenigvuldigen. In dit geval zijn het machten met grondtal 2, dit getal is de groeifactor per uur. Omdat de variabele t in de exponent zit, spreek je van exponentiële groei.
Voor het aantal bacteriën B na t uur geldt de formule B(t) = 600 · 2t.
Door te denken aan bacteriegroei en deze functie B(t) kun je een aantal rekenregels voor machten afleiden.
Allereerst heb je op t = 0 volgens de formule 600 · 20 bacteriën. Omdat je weet dat dit precies 600 moet zijn is: 20 = 1.
Na 3 uur heb je 600 · 23 en 4 uur later 600 · 23 · 24. Dit is het aantal bacteriën na 7 uur, dus 600 · 27. Conclusie: 23 · 24 = 27. Als je machten vermenigvuldigt tel je de exponenten op.
Na 7 uur heb je 600 · 27 en 4 uur eerder 600 · 27 / 24. Dit is het aantal bacteriën na 3 uur, dus 600 · 23. Conclusie: 27 / 24 = 23. Als je machten deelt trek je de exponenten af.
De groeifactor per uur is 2. Per drie uur is die groeifactor 23 = 8.
Het aantal bacteriën na 12 uur kun je op twee manieren berekenen: 600 · 212 of 600 · 84. Dus moet (23)4 = 212. Bij machten van machten vermenigvuldig je de exponenten.
Deze rekenregels gelden heel algemeen voor alle grondtallen en exponenten. Alleen met grondtal 0 moet je voorzichtig zijn...
‡
Bij exponentiële groei moet je per tijdseenheid steeds met hetzelfde getal vermenigvuldigen. Dit getal heet de groeifactor die bij die tijdseenheid hoort. Als g de groeifactor is dan geldt: g > 0.
Om vast te stellen of de groei exponentieel is, deel je opeenvolgende waarden van de hoeveelheid op elkaar. Komt daar steeds hetzelfde getal uit, dan is er sprake van exponentiële groei. De hoeveelheid op t = 0 noem je de beginwaarde.
Als een hoeveelheid met steeds hetzelfde percentage groeit is er sprake van exponentiële groei.
Bij een groei met p procent hoort de groeifactor: `g = 1 + p/100`.
Voor p > 0 neemt de hoeveelheid toe en is g > 1: exponentiële toename.
Voor p < 0 neemt de hoeveelheid af en is 0 < g < 1: exponentiële afname.
Bij exponentiële groei werk je met machten: vermenigvuldig je n keer hetzelfde getal g, dan schrijf je dat als gn. Dit is een macht, de groeifactor g heet het grondtal, n heet de
exponent, waarbij n (voorlopig) een positief geheel getal is.
Voor n = 0 is de afspraak: g0 = 1.
In het algemeen geldt voor een willekeurig grondtal g en willekeurige positieve gehele n en m de volgende rekenregels:
gn · gm = gn + m
`(g^n)/(g^m) = g^(n-m)`
(gn)m = gn · m
‡
Op 1 januari 2000 stond een bedrag van € 3500,00 op een spaarrekening.
De bank gaf op deze rekening een rente van 4% per jaar.
Neem aan dat dit alles vanaf 1-1-2000 niet verandert en stel een formule op voor het saldo S op deze rekening afhankelijk van de tijd t in jaren vanaf 1-1-2000. Maak een tabel die laat zien hoe het saldo zich ontwikkelde.
Bij een procentuele toename van 4% per jaar hoort een groeifactor van 1,04.
Op t = 0 was het saldo 3500 euro.
Een passende formule is daarom S = 3500 · 1,04t.
Als je deze formule invoert invoert in de rekenmachine heb je snel een tabel.
‡
Een krant zag in een reeks van jaren het aantal jaarabonnementen dalen.
jaartal | 2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 |
aantal abonnementen (×1000) | 970 | 941 | 913 | 885 | 859 | 833 |
Stel op grond van deze tabel een zo goed mogelijk passende formule op die het verloop van het aantal duizenden abonnementen A als functie van de tijd t in jaren beschrijft. Neem voor 2000 t = 0.
Als het aantal jaarabonnementen onder de 500.000 zakt raakt de krant in problemen. In welk jaar is dat et geval als dit verloop niet wijzigt?
De jaartallen nemen gelijkmatig toe. Deling van opeenvolgende aantallen abonnementen levert steeds (ongeveer) 0,97 op, dus de daling
is een vorm van exponentiële groei. De groeifactor g ≈ 0,97 < 1, dus
er is sprake van exponentiële afname.
Het aantal abonnementen neemt jaarlijks met 3 procent af.
Een passende formule is daarom: A(t) = 970 · 0,97t.
Maak vervolgens een tabel van deze functie met de rekenmachine.
Ga na dat op t = 22 de waarde van A minder dan 500 is.
Op deze manier raakt de krant in 2022 in de problemen.
‡
Bereken `(256^100 * 64^200)/(1024^199)`.
Was je zo blij met je rekenmachine, laat ie je in de steek! Of niet soms?
Dit moet je zonder rekenmachine kunnen, gewoon met de rekenregels en met machten van 2.
Tel maar na: 256 = 28, 64 = 26 en 1024 = 210.
En dus staat hier: `((2^8)^100 * (2^6)^200)/((2^10)^199) = (2^800 * 2^1200)/(2^1990) = (2^2000)/(2^1990) = 2^10 = 1024`.
Zo zie je maar weer dat de mens machtiger is dan zijn machine...
‡
procentuele toename per jaar | 13 | –6 | 0,3 | ||||
groeifactor per jaar | 1,15 | 0,98 | 3,95 | 0,01 |
tijd in jaren | 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |
kapitaal in euro | 10415 | 10850 | 11295 | 11760 | 12250 | 12750 | 13280 |