De cosinusregel

Inleiding

Probeer de vragen bij Verkennen zo goed mogelijk te beantwoorden.


Uitleg

Lees eerst de Uitleg goed door.

  1. Bekijk in de Uitleg wat de cosinusregel is.
    Leid zelf de cosinusregel af.

  2. Hier zie je een driehoek ABC met twee zijden en de ingesloten hoek gegeven.
    1. Hoe ziet de cosinusregel bij de gegeven hoek er uit?
    2. Bereken de derde zijde van deze driehoek.

  3. Wanneer moet je in een driehoek werken met de cosinusregel omdat de sinusregel geen oplossing biedt?

  4. Gebruik de cosinusregel om het probleem bij Verkennen op te lossen.


Theorie

Bestudeer eerst de Theorie. In de opgaven wordt je naar de Voorbeelden verwezen.

Opgaven

  1. In Voorbeeld 1 zie je de constructie van ΔABC als gegeven is A=20o, |AB|=6 cm en |AC|=4 cm.
    1. Construeer zelf deze driehoek.
    2. Controleer dat inderdaad |BC|2,63.

  2. Bekijk in Voorbeeld 2 de constructie van ΔABC met |AB|=6 cm, |AC|=4 cm en |BC|=3 cm.
    1. Voer zelf de berekening van A uit.
    2. Bereken nu ook B. Heb je opnieuw de cosinusregel gebruikt? En zo ja, kon dit ook met de sinusregel?


  3. Bereken de onbekende zijden en de onbekende hoeken in de volgende figuren.




  4. Laat zien dat de stelling van Pythagoras een speciaal geval is van de cosinusregel.

  5. Stel je voor dat op 60 km van een eiland je schip in dichte mist vergaat.
    Je kunt jezelf drijvend houden op een vlot, maar alle instrumenten zijn verloren. Natuurlijk probeer je dan rechtstreeks naar dat eiland te peddelen. Je legt ongeveer 2,5 km per uur af. Zonder dat je dat weet staat er een stroming die er voor zorgt dat je 30° uit de koers raakt. Na 20 uur zou je nog 10 km van het eiland verwijderd moeten zijn, als je er inderdaad recht naar toe gepeddeld was.
    Hoe ver ben je er in werkelijkheid vanaf?

  6. Van een ΔABC is gegeven dat |AB|=10, |AC|=6 en C=60o.
    Gebruik de cosinusregel om de lengte van zijde BC uit te rekenen.

Verwerken

  1. Elke ΔABC heeft zes afmetingen, te weten: Hieronder zijn steeds drie maten van ΔABC gegeven. Bereken de andere maten (exact waar mogelijk).
    1. a=8, b=5 en γ=65o
    2. a=8, b=5 en α=65o
    3. c=150, γ=120o en β=45o
    4. a=6, b=10 en c=8
    5. a=b=15 en γ=20o

  2. Teken het trapezium ABCD met |AB|=12, |AC|=10, |DC|=4 en B=45o.
    Omdat de vierhoek ABCD een trapezium is, is AB evenwijdig met CD.
    Bereken de lengte van AD.

  3. Laat met een berekening zien dat een driehoek ABC met |AB|=12, |AC|=8 en B=45o onmogelijk is.

  4. Je ziet hier een afgeknotte balk ABCD.EFGH.
    De afmetingen staan in de figuur.
    Bereken de grootte van EHG met behulp van de cosinusregel in ΔEHG.

  5. Van een viervlak ABC.D zijn de ribben achtereenvolgens |AB|=4 cm, |BC|=5 cm, |AC|=6 cm, |AD|=7 cm, |BD|=8 cm en |CD|=9 cm. Punt P is het midden van AC en punt Q is het midden van BD.
    Bereken de lengte van PQ.

Testen

  1. Van een driehoek ABC is gegeven |AC|=b=12, |AB|=c=15 en A=α=55o. Bereken de lengte van BC in twee decimalen nauwkeurig.

  2. Van een driehoek zijn de zijden respectievelijk 8, 5 en 4 cm. Bereken de grootte van de hoeken.