Statistisch onderzoek

Antwoorden bij de opgaven

    1. Twijfelachtig
    2. Representatief als de steekproef groot genoeg is.
    3. Representatief
    4. Representatief
  1. c en d zijn aselect (maar afhankelijk van wat je als populatie beschouwd)
    b is alleen maar aselect als je echt geen idee hebt welke provincies waar op de kaart van NL zitten
  2. b en c (met dit middel bereik je jongeren het snelst, maar het is waarschijnlijk niet representatief voor de populatie jongeren)
    1. discreet kwantitatief
    2. continu kwantitatief
    3. kwalitatief
    4. kwalitatief
    5. continu kwantitatief
    6. continu kwantitatief
    1. -
    2. -
    3. -
    4. Zie het antwoord bij opgave 1a.
  3. Je krijgt een te hoge schatting, gezinnen zonder kinderen zitten nu niet in je steekproef.
    1. vragen 1, 4, 11, 13, 17, 18, 19
    2. vragen 3, 5, 6, 7, 8, 9, 12, 14, 15
    3. vraag 2
    1. GR: random(1, 1200, 20)
      Excel: =AFRONDEN(ASELECT()*1200;0) en dat 20 keer
      getrokken nummer is testexemplaar
    2. Er worden willekeurige groepen gemaakt van 100 Nederlanders (via selectie uit verzameling BurgerServicenummers) en genummerd van 1 t/m 100. Er wordt een toevalsgetal van 1 tot en met 100 gegenereerd.
      Dit toevalsgetal is het nummer van de persoon die in de steekproef valt; en dit 1200 keer (groepen van 100 Nederlanders).
  4. Een kleine steekproef en alleen maar onder voetbalsupporters bij een voetbalclub uit een andere stad, is niet representatief. Dus mag je geen conclusies uit trekken voor alle Rotterdammers en Amsterdammers.
    1. Allemaal oneven met tuin op het noorden.
    2. Het zijn allemaal hoekwoningen, en die verbruiken meer energie.
    3. Neem 5 huizen aselect met tuin op noorden, waarvan 2 hoekwoningen, neem ook 5 huizen aselect met tuin op zuiden waarvan 2 hoekwoningen.
    1. Erg veel groepen met weinig deelnemers.
    2. Erg kleine steekproef.
    3. De gegevens uit het onderzoek zijn niet representatief voor de bevolking van de twee landen.
    4. Je mag nooit dergelijke conclusies trekken bij zo’n kleine steekproef.
    1. De een werkt met vaste panels, de andere werkt steeds met verschillende panels.
    2. De kop van Smallzine is te algemeen en geldt voor alle telefonische opiniepeilingen en internetpolls. De kop van de Volkskrant is ook algemeen maar wel het meest waarheidsgetrouw.
    1. Het is gebaseerd op vrijwilligheid en daardoor niet representatief.
    2. Nee
    3. De lezers van "Men’s Health" zijn niet representatief voor alle Nederlandse mannen.
    4. Mensen vertellen vaak niet de waarheid, en maken het mooier dan het is, of durven er niet goed over te praten en doen niet mee. Conclusies zijn niet betrouwbaar en mogen niet veralgemeend worden.
    1. Te weinig mogelijkheden om uit te kiezen.
    2. Je wilt vragen naar een mening, maar je vraagt naar een feit, waarvan allang wetenschappelijk bekend is wat gezonder is.
    3. Het is een open vraag. Je krijgt heel veel verschillende antwoorden en dat is weer moeilijker verwerken en vergelijken.
    4. Er staat niet bij wat je gegeten hebt, of als je niet ontbeten hebt kun je het niet beantwoorden.
    5. Eigen invulling...
    1. Lichaamslengte, tijdbesteding: continu kwantitatief
      Leukste vak, ontbijtgewoonte, favoriete popster of popgroep: kwalitatief
      Zakgeld, bijverdienste: discreet kwantitatief
    2. Continu kwantitatief: Hoe lang... (met categorieën, waaruit je kunt kiezen)
      Kwalitatief: Welk(e)... (met categorieën, waaruit je kunt kiezen, plus een open antwoordmogelijkheid, anders n.l. ...)
      Discreet kwantitatief: Hoeveel...(met categorieën, waaruit je kunt kiezen)
    3. Niet naar mening of naar toekomst vragen maar naar feiten.
      Bijvoorbeeld: "Hoeveel kilometer woon je van school?"
      Of "Hoeveel broers en zusters heb je?" Of "Heb je gescheiden ouders?"
    1. Dit is maar één beroepsgroep. Je moet ook zeker managers en leraren in de steekproef hebben. Een gelaagde steekproef met personen (mannen èn vrouwen) uit verschillende beroepsgroepen is beter.
    2. Om te voorkomen dat het weten dat je wel of geen medicijn slikt, van invloed is op het onderzoek.
    3. `~~ 0,77`%
    4. Dat is maar hoe je het bekijkt: `104/22000 ~~ 0,0047` en `189/22000 ~~ 0,0086`.
      Je vergelijkt dus `0,47`% met `0,86`%.
      De verlaging van het percentage is `0,39`%.
      De procentuele verlaging van het percentage is 45%.