Totaalbeeld

Samenvatten


Je hebt nu het onderwerp Kansrekening doorgewerkt. Er moet een totaalbeeld van deze leerstof ontstaan...
Ga na, of je al de bij dit onderwerp horende begrippen kent en weet wat je er mee kunt doen. Ga ook na of je de activiteiten die staan genoemd kunt uitvoeren. Maak een eigen samenvatting!

Begrippenlijst:
  1. vaasmodel — kansboom — trekking met/zonder teruglegging
  2. kansexeperiment — uitkomstenverzameling, gebeurtenis — elkaar wederzijds uitsluitende gebeurtenissen
  3. algemene productregel voor kansen — (on)afhankelijke gebeurtenissen — voorwaardelijke kans
  4. toevalsvariabele — kansverdeling — verwachtingswaarde
Activiteitenlijst:
  1. kansen berekenen m.b.v. kansbomen — het vaasmodel gebruiken
  2. kansen berekenen met de optelregel
  3. kansen berekenen de productregel
  4. een kansverdeling maken — de verwachtingswaarde berekenen — kansen berekenen waarin het gaat om minstens of hoogstens een bepaald aantal

Achtergronden


Testen

Opgaven

  1. Vertaal de volgende situaties in een vaasmodel.
    1. Bij de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten in 2000 ging de verkiezingsstrijd tussen de presidentskandidaten Al Gore en George Bush. Gore had op zeker moment ongeveer 40% van de kiezers achter zich en Bush ook. De overige kiesgerechtigde Amerikanen zouden niet gaan stemmen. Je komt vier toeristen uit de Verenigde Staten tegen. Hoe groot is de kans dat ze alle vier op Gore zouden stemmen op dat moment?
    2. Bij een gevaarlijke reddingsoperatie moeten drie vrijwilligers een brandend gebouw in. Er zijn twee brandweercorpsen uitgerukt: corps A met 10 leden en corps B met 15 leden. Alle leden van de brandweercorpsen melden zich als vrijwilliger. De drie vrijwilligers worden door het lot aangewezen. Hoe groot is de kans dat ze alle drie bij corps A horen?
    3. Je gooit met drie gewone dobbelstenen. Wat is de kans op een som van 15 ogen?
    4. Je bent je pincode vergeten. Die pincode bestaat uit vier cijfers en alle mogelijkheden zijn toegestaan. Je wilt geld uit de giromaat halen. Je toetst zomaar een pincode in. Hoe groot is de kans dat het de juiste is?

  2. In een vaas zitten 20 balletjes, 10 rode, 5 witte en 5 blauwe. Uit die vaas worden aselect drie balletjes tegelijk gehaald.
    1. Maak een kansboom bij deze situatie.
    2. Hoe groot is de kans dat er 2 rode en 1 blauw balletje worden getrokken?
    3. Hoe groot is de kans op 1 balletje van elke kleur?
    4. Hoeveel rode balletjes verwacht je?

  3. In een zeker gebied in Afrika beschikt 60% van de bewoners over goed drinkwater. 8% van de bewoners heeft een bepaalde darmparasiet; van hen heeft slechts 1 op de 4 goed drinkwater.
    1. Wat is de kans dat een willekeurige bewoner goed drinkwater en toch die darmparasiet heeft?
    2. Wat is de kans dat een willekeurige bewoner goed drinkwater en niet die darmparasiet heeft?
    3. Wat is de kans dat een willekeurige bewoner goed drinkwater of niet die darmparasiet heeft?
    4. De kans dat een bewoner met goed drinkwater die parasiet heeft zal wel kleiner zijn dan de kans dat een bewoner zonder goed drinkwater die parasiet heeft. Hoe groot zijn die kansen in procenten?

  4. Hoe betrouwbaar is een keten?

    Bij een ingewikkeld apparaat is vaak een keten van onderdelen nodig om het geheel te laten functioneren. Daarbij is de betrouwbaarheid van een keten (zoals in onderstaande figuur) kleiner dan de betrouwbaarheid van de afzonderlijke delen. Dat komt doordat het uitvallen van één onderdeel het uitvallen van de gehele keten tot gevolg heeft. Bekijk een keten van 5 onderdelen (A, B, C, D, E), die elk een kans van 10% hebben om uit te vallen, oftewel elk een betrouwbaarheid hebben van 90%.


    1. Laat zien dat de betrouwbaarheid van deze keten ongeveer 60% is.
    Men kan de betrouwbaarheid vergroten door naast de keten van bovenstaande figuur nog zo’n keten te schakelen (zie de volgende figuur). Dit heeft het voordeel dat als één keten uitvalt het systeem toch blijft functioneren.


    1. Bereken de betrouwbaarheid van dit systeem.
    Een nog beter systeem krijgt men door de 10 onderdelen zo te schakelen als de volgende figuur aangeeft. Elk van de tien onderdelen heeft weer een betrouwbaarheid van 90%.


    1. Bereken de betrouwbaarheid van dit laatste systeem.

  5. Bij de gezondheidsenquête van 1985, uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, waren vragen opgenomen over linkshandigheid. Van linkshandige meisjes en jongens in de leeftijd van 10-20 jaar is nagegaan hoe het zit met de links- of rechtshandigheid van de ouders. Het resultaat hiervan staat in de tabel.

    CBS 1985 één van de ouders of beide ouders linkshandig beide ouders rechtshandig
    aantal meisjes linkshandig 32 72
    aantal jongens linkshandig 40 96

    Een linkshandige jongen en een linkshandig meisje (uit die leeftijdscategorie) beginnen een relatie. Na verloop van tijd maken de ouders van beide kinderen kennis met elkaar. Die ouders blijken alle vier rechtshandig te zijn.
    Hoe groot is de kans daarop?

  6. Voor het uitvoeren van een bepaald experiment zijn 5 vrouwelijke en 5 mannelijke proefpersonen gevraagd. De helft van hen doet een bepaalde test met een zeker hulpmiddel en de andere helft (de controlegroep) doet diezelfde test zonder dat hulpmiddel. Door loting wordt vastgesteld wie terecht komt in groep A die het hulpmiddel mag gebruiken. Het aantal mannen `M` in groep A hangt dus van het toeval af.
    Maak voor `M` een kansverdeling en bereken het te verwachten aantal mannen.

Toepassen

  1. Chuck-a-luck

    Bekijk de regels van het spel "Chuck-a-luck" via
    1. Stel een bij dit spel passende kansverdeling op.
    2. Bereken de bijbehorende verwachtingswaarde.
    3. Wat adviseer je een casino dat dit spel wil invoeren?

  2. Sterftetabellen

    Verzekeringsmaatschappijen gebruiken veel kansrekening. Bij het afsluiten van een levensverzekering willen verzekeraars weten wat de kans is dat de verzekerde binnen een bepaalde tijd overlijdt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van tabellen zoals je die kunt vinden via: Deze tabellen zijn gebaseerd op statistisch onderzoek en worden van tijd tot tijd bijgesteld.
    1. Hoeveel procent van de mensen die de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt, sterven voor hun dertigste?
    2. Hoeveel procent van de mensen die 60 jaar worden, sterven voor hun zeventigste?
    3. Gebruik nog eens de gegeven sterftetabel. Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat iemand die 50 jaar wordt, ook nog zijn zeventigste verjaardag zal halen.
    4. Bereken ook de kans dat iemand die 50 jaar wordt, binnen 20 jaar zal sterven.
    5. Bereken de levensverwachting van een vijftigjarige man met behulp van deze tabel in Excel.
    Stel je een levensverzekering voor waarbij je het verzekerde bedrag in één keer krijgt uitbetaald wanneer je op de afgesproken datum nog in leven bent. Je betaalt de premie in één keer op het moment dat je de levensverzekering afsluit. Stel je voor dat je op 30-jarige leeftijd zo’n levensverzekering afsluit met als verzekerd bedrag € 100.000,00. Dit bedrag wordt uitgekeerd op het moment dat je 65 jaar wordt en nog in leven bent. De premie kan echter lager zijn dan € 100.000,00. Anders kun je immers beter zelf het geld op de bank zetten!
    1. Waarom is dat zo?
    2. Hoe hoog zou die premie moeten zijn op grond van de gegeven tabel? Licht je antwoord toe, houd rekening met overlevingskansen en rentestand.

Examenopgaven

  1. Wijn proeven

    Bij het examen voor vinoloog (wijnkenner) moeten de kandidaten wijnen herkennen door te proeven. Uit een artikel komt de volgende tekst.

    De examenkandidaten hebben zich een jaar lang op deze proeverij voorbereid. Het zijn bijna allemaal vaklui: restauranteigenaars, wijnproevers, slijters. De opdracht lijkt simpel: combineer de 12 op papier genoemde wijnen met het juiste glas. Om te slagen wordt genoegen genomen met 9 juiste combinaties. Dat dit in de praktijk een hels karwei is, blijkt wel uit het geringe aantal kandidaten dat succesvol is: gemiddeld zo’n 30 procent.

    In deze opgave kijken we naar de kans dat iemand die helemaal geen verstand van wijnen heeft het examen haalt. Omdat hij uitsluitend gokt, noemen we hem een gokker.
    Er staan, volgens bovenstaande tekst, 12 glazen met wijn op tafel. Iedere deelnemer krijgt 12 kaartjes met de namen van die wijnen. De opdracht is: leg bij elk glas het goede kaartje. De gokker legt zijn kaartjes dus in willekeurige volgorde bij de verschillende glazen.
    1. Op hoeveel verschillende manieren kan de gokker de kaartjes neerleggen?
    Om het iets gemakkelijker te maken, heeft de examencommissie de 12 wijnen in 4 groepjes van 3 verdeeld. Bij elk groepje liggen 3 kaartjes met de namen van die 3 wijnen. De opdracht van de kandidaat is om bij elk groepje de kaartjes bij het juiste glas te leggen.
    1. Stel een kansverdeling op van het aantal door de gokker goed neergelegde kaartjes per groepje van 3.
    In deze tabel zie je een mogelijk verloop van het examen. De "route" 3 – 1 – 0 – 3 levert in totaal 7 goed geraden wijnen.


    eerste drietal tweede drietal derde drietal vierde drietal
    aantal goed
    neergelegde
    kaartjes
    0 0 0 0
    1 1 1 1
    3 3 3 3

    Om te slagen moeten er minstens 9 wijnen goed geraden worden.
    1. Bereken de kans dat een gokker slaagt.

    (bron: voorbeeldexamen wiskunde A1,2 vwo 2001)


  2. Vierkeuzevragen

    Bij vierkeuzevragen staan bij elke vraag vier mogelijke antwoorden: A, B, C en D. Slechts één daarvan is juist. Een kandidaat kan één van de vier antwoorden kiezen of de vraag onbeantwoord laten. Bij keuze van het juiste antwoord wordt 1 punt toegekend, in alle andere gevallen 0 punten. Als een kandidaat absoluut niet weet welk antwoord juist is en welke antwoorden onjuist zijn, doet hij er daarom verstandig aan om toch een antwoord te kiezen. Dit leidt tot gokgedrag.
    Daarom is ook wel eens geopperd om bij een onjuist antwoord strafpunten te geven. Een kandidaat heeft dan twee keuzes: niets invullen levert 0 punten op; wel iets invullen levert 1 punt op bij een juist antwoord en –0,5 punt (0,5 strafpunt) bij een onjuist antwoord.
    1. Bereken de verwachtingswaarde van de score per vraag bij dit strafpuntensysteem als een kandidaat gokt.
    We kijken nu naar een andere manier van toetsen met vierkeuzevragen. Hierbij hoeft de kandidaat niet meer één antwoord te kiezen. In plaats daarvan vraagt men de kandidaat achter elk van de vier mogelijke antwoorden A, B, C en D de subjectieve kans op te schrijven.
    Een kandidaat die bijvoorbeeld noteert `p_A=0,2`; `p_B=0,8`; `p_C=0`; `p_D=0` geeft daarmee aan dat hij er vrij zeker van is dat B juist is, maar dat A ook nog zou kunnen, en dat C en D volgens hem zeker fout zijn. De opgeschreven getallen `p_A`, `p_B`, `p_C` en `p_D` mogen natuurlijk niet negatief zijn en moeten bij elkaar opgeteld 1 zijn.
    Bij iedere vraag wordt een score berekend die aangeeft 'hoe dicht je bij het juiste antwoord zit'.
    Als bijvoorbeeld C het juiste antwoord is, dan wordt de score berekend met de volgende formule:
    score`=1-(p_A^2+p_B^2+(1-p_C)^2+p_D^2)`
    Voor de gevallen waarbij A, B of D het juiste antwoord is, gelden soortgelijke formules. De maximale score is 1 en de minimale score is –1.
    Bij een bepaalde vraag is het juiste antwoord B. Een kandidaat die niet helemaal zeker van zijn zaak is, noteert bij deze vraag als subjectieve kansen: `p_A=0,2`; `p_B=0,7`; `p_C=0`; `p_D=0,1`
    1. Bereken de score voor deze kandidaat bij deze vraag.
    Stel dat bij een andere vraag C het juiste antwoord is. Een kandidaat haalt bij deze vraag de minimale score.
    1. Welke subjectieve kansen kan de kandidaat opgeschreven hebben achter de antwoorden A, B, C en D? Vermeld alle mogelijkheden.
    Een kandidaat moet een vraag beantwoorden maar heeft geen idee welk antwoord juist is en welke antwoorden onjuist zijn. Er zijn heel veel mogelijkheden voor de kandidaat om die vraag te beantwoorden: Er zijn nog veel meer mogelijkheden om de vraag te beantwoorden. We kijken echter alleen naar de bovengenoemde vier mogelijkheden. De score bij mogelijkheid IV is hoger dan de verwachte score bij mogelijkheid I. Mogelijkheid IV is daarmee een 'verstandiger' strategie dan mogelijkheid I.
    1. Onderzoek welk van de mogelijkheden II, III en IV de meest verstandige strategie is.
    We vergelijken de antwoorden van twee personen op een vierkeuzevraag. Tim snapt niets van de vraag en besluit bij ieder antwoord 0,25 in te vullen. Tom weet zeker dat de antwoorden B en D onjuist zijn. Zijn antwoord op deze vraag zal de vorm hebben die je in de tabel ziet. Hierbij is `a` een getal tussen 0 en 1 (eventueel 0 of 1).

    antwoord subjectieve kans
    A a
    B 0
    C 1 – a
    D 0


    Stel dat antwoord C juist is. Of Tom bij deze vraag een hogere score haalt dan Tim hangt af van de gekozen waarde van `a`.
    1. Bereken voor welke waarden van a geldt dat Tom bij deze vraag een hogere score haalt dan Tim.

    (bron: examen wiskunde A1,2 vwo 2004, eerste tijdvak)