Hoeken en lijnen

Inleiding

Probeer de vragen bij Verkennen zo goed mogelijk te beantwoorden.


Uitleg

Lees eerst de beide pagina's van de Uitleg goed door.

  1. Lees in de Uitleg hoe je de hoek tussen twee lijnen berekent. Teken de lijnen `l`: `((x),(y)) = ((-2),(3)) + p ((2),(1))` en `m`: `((x),(y)) = ((0),(4)) + q ((3),(-1))` in een cartesisch assenstelsel.
    1. Welke vectoren bepalen de richting van deze lijnen?
    2. Bereken de hoek tussen de in a bedoelde vectoren met behulp van het inproduct.
    3. Is de hoek die beide lijnen met elkaar maken automatisch gelijk aan deze hoek?

  2. Teken de lijnen `k`: `((x),(y)) = ((-2),(1)) + p ((-3),(1))` en `m`: `((x),(y)) = ((0),(-1)) + q ((2),(-1))` in een cartesisch assenstelsel.
    1. Bereken met behulp van het inproduct de hoek tussen beide richtingsvectoren.
    2. Is deze hoek gelijk aan de hoek tussen `l` en `m`? Leg uit waarom.

  3. Lees nu in de Uitleg, pagina's 1 en 2 wat de normaalvector van een lijn is en hoe je die kunt gebruiken om snel een vergelijking van de lijn op te stellen. Gegeven is de lijn `k`: `((x),(y)) = ((-2),(1)) + p ((-3),(1))`
    1. Welke normaalvector heeft k?
    2. Laat zien dat dit inderdaad een vetor loodrecht op `k` is door het inproduct met de richtingsvector te berekenen.
    3. Stel een vectorvoorstelling op van de lijn door `O` en loodrecht op `k`.

  4. Neem de lijn `l`: `-x + 3y = 5`.
    1. Bepaal de richtingscoëfficiënt van de lijn.
    2. Bepaal een bijpassende richtingsvector.
    3. Stel een complete vectorvoorstelling van `l` op.
    4. Bepaal de normaalvector vanuit de richtingsvector van `l`. Komt je antwoord overeen met dat in de Uitleg, pagina 2?

  5. Gegeven lijn `m`: `((x),(y)) = ((0),(-1)) + q ((2),(-1))`.
    1. Bepaal de richtingsvector en de normaalvector van `m`.
    2. Leg uit hoe je nu gemakkelijk de vergelijking van `m` kunt maken.
    3. Maak nu ook zo handig mogelijk de vergelijking van de loodlijn `p` door `(2,3)` op `m`.

Theorie

Bestudeer eerst de Theorie. In de opgaven wordt je naar de Voorbeelden verwezen.

Opgaven

  1. Bekijk Voorbeeld 1. Bereken de hoek die de lijnen `p`: `x - 2y = 8` en `q`: `5x + 3y = 10` in graden nauwkeurig.

  2. Bereken de hoek die de lijn door `A(0,4)` en `B(5,0)` maakt met de lijn door `C(0,-2)` en `D(-10,0)`.

  3. Bestudeer in Voorbeeld 2 hoe je de afstand van een punt tot een lijn berekent met behulp van de normaalvector.
    Gegeven is de lijn `PQ` door `P(-5,3)` en `Q(1,1)` en punt `A(4,8)`.
    1. Stel een vectorvoorstelling op van de lijn `l` door `A` en loodrecht op `PQ`.
    2. Bereken de coördinaten van het snijpunt `S` van de lijnen `PQ` en `l`.
    3. Bereken nu de afstand van `A` tot lijn `l`.

  4. In Voorbeeld 3 zie je hoe je de raaklijn kunt opstellen aan een cirkel in een punt op die cirkel met behulp van de normaalvector.
    Stel een vergelijking op van de raaklijn `r` in het punt `P(4,3)` aan de cirkel `c` met vergelijking `x^2 + y^2 = 25`.

  5. Stel een vergelijking op van de raaklijn `r` in het punt `P(4,3)` op de cirkel `c` met middelpunt `M(2,1)`.


Verwerken

  1. De drie lijnen `l`: `x + 3y = 6`, `m`: `4x - y + 2 = 0` en `n`: `x + y = 6` sluiten een driehoek `ABC` in. Bereken de hoeken van deze driehoek in graden nauwkeurig.

  2. Driehoek `PQR` is gegeven door `P(-5,10)`, `Q(7,7)` en `R(0,12)`.
    1. Bereken de coördinaten van het zwaartepunt (het snijpunt van de drie zwaartelijnen) van deze driehoek.
    2. Bereken in graden nauwkeurig de hoek tussen de hoogtelijn door `P` en de zwaartelijn door `P`.

  3. Driehoek `KLM` is gegeven door `K(-3,5)`, `L(3,-4)` en `M(6,14)`.
    1. Het snijpunt van de drie middelloodlijnen van `Delta KLR` is het middelpunt van de omgeschreven cirkel. Stel een vergelijking van die cirkel op.
    2. Bereken de hoek waaronder die cirkel de `y`-as snijdt.

  4. Bereken de afstand tussen de lijnen `p`: `2x + 3y = 6` en `q`: `2x + 3y = 8`.
  5. Cirkel aan gegeven raaklijn (1)

    Een cirkel `c` met het middelpunt op de `y`-as raakt de lijn `l`: `x + 3y = 6` in het punt `P(3,1)`. Bereken het middelpunt en de straal van die cirkel.

Testen

  1. Gegeven zijn de lijnen `l`: `((x),(y)) = ((-2),(1)) + p ((3),(1))` en `m`: `((x),(y)) = ((0),(-1)) + q ((2),(-1))`.
    1. Bereken de hoek tussen beide richtingsvectoren.
    2. Is deze hoek gelijk aan de hoek tussen `l` en `m`? Licht je antwoord toe.

  2. Gegeven is de vlieger `PQRS` door `P(12,0)`, `Q(5,6)`, `R(0,6)` en `S(3,2)`.
    1. Onder welke hoek snijdt de cirkel door `Q`, `R` en `S` de lijn `QS`?
    2. Bereken de afstand van lijn `QS` tot de lijn door `O` evenwijdig aan `QS`.