Logaritmische functies
Inleiding
Logaritmen ontstaan als inverse bewerking van exponentiële functies.
Ook met logaritmen kun je functievoorschriften maken.
Het prototype is de functie f(x) = glog(x).
Alle functies die hieruit door de bekende transformaties kunnen ontstaan noem je logaritmische functies. En die ga je nu bekijken...
Je leert nu:
- met logaritmische functies te werken;
- de karakteristieken van logaritmische functies te bepalen.
Je kunt al:
- werken met exponentiële functies;
- transformaties van functies toepassen;
- werken met logaritmen.
Verkennen
Op je grafische rekenmachine kun je de grafiek van f(x) = 2log(x) in beeld brengen. Je voert dan in: y1 = log(x) / log(2).
> Breng de grafiek in beeld.
> Welk domein en welk bereik heeft f?
> Welke asymptoot heeft de grafiek van f?
> Bekijk de tabel. Bij welke waarden van x krijg je gehele functiewaarden?
Uitleg
Je ziet hier de grafiek van y = gx.
Deze uitdrukking is gelijkwaardig met x = glog(y).
Verwissel je nu x en y, dan krijg je y = glog(x).
De grafiek van deze tweede logaritmische functie ontstaat dus door vanuit een exponentiële functie terug te rekenen (de inverse bewerking uit te voeren) en vervolgens x en y te verwisselen.
De grafiek wordt dan gespiegeld in de lijn y = x.
Bij elk punt P op de grafiek van y = gx hoort een punt P' dat ontstaat door x en y te verwisselen op de grafiek van y = glog(x).
De karakteristieken van een logaritmische functie zijn daarom af te leiden uit die van een exponentiële functie (met hetzelfde grondtal) door x en y te verwisselen. Beide functies zijn elkaars inverse functie.
‡
Opgaven
- In de Uitleg wordt het verband besproken tussen de grafieken van bijvoorbeeld `y_1 = 2^x` en `y_2 = `2`log(x)`.
- Maak beide grafieken op je grafische rekenmachine.
- Het punt `(4,2)` ligt op de grafiek van `y_2`. Welk punt op de grafiek van `y_1` is het spiegelbeeld van dit punt bij spiegeling in de lijn `y = x`?
- Noem nog twee punten op de grafiek van `y_2` en het bijbehorende spiegelbeeld op de grafiek van `y_1`.
- Welke verband bestaat er tussen het bereik van `y_1` en het domein van `y_2`?
Theorie
Een functie van de vorm f(x) = glog(x) heet een logaritmische functie. Hierin is g > 0 en g ≠ 1 een vast gekozen grondtal.
De grafieken van de functies y = gx en y = glog(x) zijn elkaars spiegelbeeld t.o.v. de lijn y = x. Beide functies zijn elkaars inverse functie.
De karakteristieken van y = glog(x) zijn daarom af te leiden uit die van y = gx:
- het domein is ;
- het bereik is ;
- als g > 1 is de grafiek stijgend, als 0 < g < 1 dalend;
- de y-as is de verticale asymptoot van de grafiek.
Alle functies die door transformatie uit y = glog(x) kunnen ontstaan heten logaritmische functies.
‡
Voorbeeld 1
Bepaal de karakteristieken van de logaritmische functie f(x) = 1 + 0,5log(x) en bereken het nulpunt van de grafiek.
Leg uit waarom deze functie dezelfde grafiek heeft als g(x) = 1 – 2log(x).
Antwoord
De grafiek van f kan uit de grafiek van y = 0,5log(x) ontstaan door deze 1 eenheid in de y-richting te verschuiven. Omdat het grondtal tussen 0 en 1 ligt is de grafiek dalend. Verder moet x > 0, dus Df = en Bf = .
De verticale asymptoot is x = 0, de grens van het domein.
Het nulpunt bereken je zo: f(x) = 0 geeft 0,5log(x) = –1.
Hieruit volgt: x = 0,5–1 = 2.
Het nulpunt is daarom (2,0).
Deze functie f heeft dezelfde als functie g omdat 0,5log(x) = 2log(x) / 2log(0,5) = –2log(x).
‡
Voorbeeld 2
Bekijk de applet over logaritmische functies via
www.math4all.nl > MAThADORE-basic HAVO/VWO > 4/5/6 VWO wi-b > Logaritmische functies > Logaritmische functies > Voorbeeld 2
‡
Voorbeeld 3
Bepaal de karakteristieken van de logaritmische functie f(x) = 4 · log(100 – 2x) – 10 en bereken het nulpunt van de grafiek.
Antwoord
Door de nogal grote getallen is het verstandig om systematisch de karakteristieken te zoeken:
- 100 – 2x > 0 geeft: Df =
(Hiermee bepaal je de vensterinstellingen van de GR voor de x-as.)
- de verticale asymptoot is x = 50, de grens van het domein
- het bereik is want deze functie kan ontstaan uit y = log(x), de standaard 10-logaritme.
Je kunt nu de grafiek op de GR maken.
Het nulpunt volgt uit: f(x) = 4 · log(100 – 2x) – 10 = 0.
Dit levert op: log(100 – 2x) = 2,5 en dus 100 – 2x = 102,5.
Ga na, dat daaruit volgt: x ≈ –108,11.
Het nulpunt van de grafiek is ongeveer (–108,11; 0).
‡
Opgaven
-
Teken de grafieken van `y_1 = (1/2)^x` en `y_2 = `1/2`log(x)` op je grafische rekenmachine.
De eigenschappen van `y_2` kun je afleiden uit die van `y_1`. Bekijk de Theorie.
-
Schrijf het domein, het bereik en de asymptoot van de functie `y_2` op.
-
Voor welke waarde van `x` is `y_2 = 2`?
-
Voor welke waarden van `x` geldt `y_2 > 2`?
-
Maak de grafiek van de functie `f(x) = `3`log(x)`.
-
Schrijf het domein, het bereik en de asymptoot van de functie `f` op.
-
Voor welke waarde van `x` is `f(x) = 2`?
-
Voor welke waarden van `x` geldt `f(x) > 2`?
-
Voor welke waarden van `x` geldt `f(x) < 2`?
-
In Voorbeeld 1 zie je hoe de karakteristieken van een logaritmische functie kunnen worden berekend.
Maak de grafiek van de functie `f(x) = -1 + 2 * `0,3`log(x - 1)`.
Gebruik eventueel de applet bij Voorbeeld 2.
-
Schrijf het domein en het bereik van `f` op.
-
Schrijf de vergelijking van de verticale asymptoot op.
-
Door welke transformaties ontstaat de grafiek van `f` uit die van `y = `0,3`log(x)`?
-
Bereken algebraïsch het nulpunt van de grafiek van `f`.
-
Bekijk Voorbeeld 3.
Maak de grafiek van de functie `f(x) = 2 + 3 * `2`log(x + 4)`.
Gebruik eventueel de applet bij Voorbeeld 2.
-
Schrijf het domein en het bereik van `f` op.
-
Schrijf de vergelijking van de verticale asymptoot op.
-
Door welke transformaties ontstaat de grafiek van `f` uit die van `y = `2`log(x)`?
-
Bereken algebraïsch het nulpunt van de grafiek van `f`.
Verwerken
-
Maak de grafiek van de functie `f(x) = 1 - 3 * log(x + 4)`.
-
Schrijf het domein en het bereik van `f` op.
-
Schrijf de vergelijking van de verticale asymptoot op.
-
Door welke transformaties ontstaat de grafiek van `f` uit die van `y = log(x)`?
-
Bereken algebraïsch het nulpunt van de grafiek van `f`.
-
De grafieken van de functies `f(x) = (1/2)^x` en `g(x) = 2^x` zijn elkaars spiegelbeeld ten opzichte van de `y`-as.
De grafieken van de functies `h(x) = `1/2`log(x)` en `k(x) = `2`log(x)` moeten dan elkaar
spiegelbeeld zijn ten opzichte van de `x`-as. Dat wil zeggen dat `h(x) = -k(x)`.
- Voor welke waarde van `x` is `h(x) = 3`?
- Voor welke waarde van `x` is `k(x) = -3`?
- Het punt `(1/8, 3)` op de grafiek van `h` heeft een spiegelbeeld op de grafiek van `k`. Wat zijn de coördinaten van dit spiegelbeeld?
- Geef nog een punt op de grafiek van `h` en het bijbehorende spiegelbeeld op de grafiek van `k`.
- Teken de grafieken van `h` en `k` in één figuur en los op: `h(x) = k(x)`.
- Om de vergelijking 1/2`log(x) = -`2`log(x)` voor willekeurige `x > 0` te controleren schrijf je beide functievoorschriften in de vorm waarin je ze in de grafische rekenmachine kunt invoeren. Toon nu aan dat `h(x) = -k(x)` voor willekeurige `x > 0`.
-
Lichtgevoeligheid van fotografisch opnamemateriaal wordt uitgedrukt in een gevoeligheidsgetal. Het meest gebruikte systeem hiervoor is het ASA-systeem (American Standards Association). Op filmrolletjes staat meestal ook een ander gevoeligheidsgetal vermeld, de DIN-waarde. Het verband tussen ASA en DIN wordt gegeven door de formule
`y = 1 + a * log x`
Hierin geeft `x` de lichtgevoeligheid in ASA aan en `y` de lichtgevoeligheid in DIN.
Een film van 100 ASA heeft een DIN-waarde 21.
- Bereken `a`.
- Maak de grafiek. De meest gangbare films hebben een ASA-waarde tussen 50 en 1000.
- Hoeveel ASA heeft een film met een gevoeligheid van 31 DIN?
-
Gegeven zijn de functies `f(x) = `2`log(x)` en `g(x) = `2`log(2 - x)`.
- Bepaal het domein, het bereik en de asymptoot van de functies `f` en `g`.
- De grafiek van de functie `g` ontstaat door transformatie uit die van `f`. Beschrijf de transformaties in de juiste volgorde.
- Teken de grafiek van de functies `f` en `g` en los op: `f(x) = g(x)`.
- In welke lijn zijn de grafieken van `f` en `g` elkaars spiegelbeeld?
Testen
-
Het verband tussen de (gemiddelde) lengte `L` in cm en het (gemiddelde) gewicht
`G` in kg voor kinderen tussen 6 en 13 jaar wordt gegeven door de formule
`L = k * log(G/G_0)`
De constanten `G_0` en `k` hangen af van de leefomstandigheden. Voor de westerse wereld geldt `G_0 = 2,4` (in één decimaal nauwkeurig).
- Mark (8 jaar) woont in Nederland en heeft een lengte van 1,30 m en weegt 26,3 kg. Bereken `k` in gehelen nauwkeurig. Neem aan dat Mark wat lengte en gewicht betreft een gemiddeld Nederlands kind is.
- Helen is 1,40 m lang. Schat haar gewicht in kg.
- Schrijf de formule in de vorm `G = b * g^L`, voor `k = 120`. Geef daarbij `g` in vier decimalen nauwkeurig.
-
Gegeven zijn de functies `f` en `g` met voorschriften `f(x) = `1/3`log(2x)` en `g(x) = `3`log(3x - 6)`.
- Bepaal domein, bereik en asymptoot van `f` en teken de grafiek van `f`.
- Door middel van welke transformaties kan de grafiek van `f` ontstaan uit die van `y = `1/3`log(x)`?
- Bepaal domein, bereik en asymptoot van `g` en teken de grafiek van `g`.
- Door middel van welke transformaties kan de grafiek van `g` ontstaan uit die van `y = `3`log(x)`?
- Los op in drie decimalen nauwkeurig: `f(x) = g(x)`.