Functies en de Casio cfx-9850

De Casio kan je behulpzaam zijn bij het werken met functies. Bijvoorbeeld je gemakkelijk nulpunten, snijpunten, oppervlakte onder een grafiek, de helling van een grafiek bepalen. Verder kun je functies eenvoudig combineren, zelfs schakelen. Loop eerst het practicum: 'Basistechnieken Casio cfx-9850' door.

Inhoud


Functiewaarden, nulpunten en toppen

Je weet hoe je een functie kunt invoeren via Y=. Als je eenmaal een functie hebt ingevoerd, kun je er met de verschillende toetsen direct onder het beeldscherm van alles mee doen. De toetsen [SHIFT][ F1 ] (= TRACE), [SHIFT][ F2 ] (= ZOOM) en [SHIFT][ F3 ] (= WINDOW) heb je al regelmatig gebruikt. Er zijn echter meer mogelijkheden.

Bekijk de grafiek van de functie y1 =  x2 – 4x. Breng hem netjes in beeld. Vensterinstellingen waarbij x loopt van –3 t/m 6 en y loopt van –5 t/m 10 zorgen daar voor.

Kies uit het hoofdmenu de TABLE-routine, waar je een tabel van de functie kunt laten maken. Met [EXIT] kom je terug in de TABLE-routine. Toets je [ F5 ] (= RANG) dan kun je de instellingen van de tabel aanpassen. Gebruik dit om deze tabel in de rekenmachine te krijgen:

X Y1
–2 12
–1 5
0 0
1 –3
2 –4
3 –3
4 0

Ga terug naar de GRAPH-routine uit het hoofdmenu en teken de grafiek van y1. Hieruit zijn de karakteristieken van de grafiek van y1, de nulpunten en de top, eenvoudig af te lezen.

Deze karakteristieken zijn ook te bepalen als de functie minder eenvoudig in beeld is te krijgen. Daartoe heeft de Casio het G-Solv-menu. Kies nadat je een grafiek getekend hebt [SHIFT][ F5 ] (= G-Solve). Je ziet dan onder in het scherm een aantal routines: (ROOT), (MAX), (MIN), (Y-ICPT), (ISCT), en na [ > ]: (Y-CAL), (X-CAL) en (S dx).
Met deze acht opties kun je van alles over de grafiek te weten komen:

>>Terug


Snijpunten van twee functies

Voor het bepalen van de snijpunten van twee functies kun je de TABLE-routine of de TRACE-routine gebruiken. Echter ook nu helpt de G-Solv-routine.

Gebruik de functies y1 = x2 – 4x en y2 = 0,5x + 3.
Als je beide invoert met dezelfde instellingen als je hiervoor alleen voor de grafiek van y1 hebt gebruikt, krijg je beide snijpunten keurig in beeld. Met TRACE kun je ze wellicht vinden. Gebruik je de TABLE-routine dan krijg je een tabel met waarden voor Y1 en Y2. Door veranderingen in de RANG kun je de waarden van x vinden waarvoor Y1 en Y2 gelijk zijn.
Met G-Solv gaat dat zo:

Bereken zelf de snijpunten van de grafieken van y1 en y2.

>>Terug


Functies combineren

Je kunt met de Casio eenmaal ingevoerde functies ook bij andere functies weer oproepen als Y1, Y2, enzovoorts. Ga weer uit van de reeds ingevoerde functies y1 en y2 voor respectievelijk Y1 en Y2. Bepaal zelf de karakteristieken van de volgende functies:
  1. y1(x) = 0,5x4 – 2x2
  2. y2(x) = y1(x – 2)
  3. y3(x) = 4 – x2
  4. y4(x) = y1(x) + y3(x)
  5. y5(x) = y1(0,5x) + 4

>>Terug


Families van functies

Je kunt ook hele series functies invoeren die ongeveer hetzelfde functievoorschrift hebben.
Alle rechte lijnen door (0, 3) hebben bijvoorbeeld het functievoorschrift: y = ax + 3.

Stel je voor dat je van deze rechte lijnen de grafieken wilt zien voor a = 2, a = 0, a = 1 en a = 4.
In Graph Func : Y= toets je in: Y1=AX+3, [A = –3, 0 , 1, 4]
Dit doe je zo: [ALPHA] [X,q,T] [X,q,T] [+] 3 [ , ] [SHIFT] [+] [ALPHA] [X,q,T] [SHIFT] [ . ] [ (–) ] 3 [ , ] 0 [ , ] 1 [ , ] 4 [SHIFT] [ – ] [EXE].
Met [ F6 ] ( = DRAW) krijg je de gewenste grafieken te zien. Ga dat na.

>>Terug


Hellingen van functies

Je kunt met de Casio cfx-9850 de helling van een grafiek in een bepaald punt bepalen. Je spreekt ook van het hellingsgetal van een functie y1 voor een bepaalde waarde van x.
Gebruik nog steeds de functie y1 die aan het begin van dit practicum is gegeven. Verwijder alle andere functies uit je Casio. Stel je voor dat je het hellingsgetal voor x = 3 wilt berekenen. Dat kan zo: Je kunt aan de grafiek van y1 in het punt waarvoor x = 3 een raaklijn tekenen.
Ga naar de RUN mode en toets [SHIFT] [F4] ( = Sketch) [F2] ( = Tang).
In het gewone rekenscherm zie je nu:Tangent met daarachter de cursor.
Maak de regel nu af met Y1, 3.
Dat doe je met: [VARS] [F4] ( = GRPH) [F1] ( = Y) 1 [ , ] 3 [EXE].
Je ziet nu de grafiek met een raaklijn in het punt (3, –2).

Bereken zelf het hellingsgetal van y1 voor x = 1 en teken de bijbehorende raaklijn.

Ook complete hellingsgrafieken zijn mogelijk. Als je intoetst: Y2=(X+0.001)^2–4(X+0.001) en Y3=(Y2–Y1)÷0.001 dan is de grafiek van Y3 een goede benadering voor de hellingsgrafiek van de gegeven functie y1.
Je kunt de grafiek van Y2 uitschakelen.

Breng zelf de hellingsgrafiek van y1 in beeld.
Waarom is Y3 een goede benadering voor de hellingsgrafiek?

>>Terug


Oppervlakte onder de grafiek

Tenslotte kun je met het G-Solve-menu de oppervlakte tussen de grafiek en de horizontale as bepalen.
Neem nog eens de grafiek van y1 in de GRAPH-routine.
Kies bij het [SHIFT] [ F5 ] ( = G-Solve) [ > ] [ F3 ] ( = S dx) [EXE].
Je krijgt dan de grafiek. Rechts onder staat LOWER; de rekenmachine vraagt naar de linkergrens van het gebied onder de grafiek waarvan je de oppervlakte wilt bepalen. Loop met je cursor naar het gewenste punt en toets vervolgens [EXE]. Vervolgens wordt de rechtergrens (UPPER) gevraagd. Ga met de cursor naar de gewenste waarde en [EXE]. Het bedoelde gebied wordt nu 'ingekleurd' en de oppervlakte komt onderaan het scherm in beeld.

Met [ F6 ] [ F6 ] teken je een nieuwe figuur zonder inkleuring.

Bepaal zelf de oppervlakte tussen de grafiek van y1 en de x-as tussen x = 0 en x = 4. Je vindt als alles goed gaat ongeveer 10,66667.

>>Terug