Negatieve getallen delen

Verkennen

Opgaven

  1. Je weet dat `6 xx 4 = 24`.
    Als je dus in `6 xx ... = 24` het getal op de stippeltjes wilt weten, dan bedenk je wel snel dat dit getal `4` is. Je kunt dit ook vinden door delen: `24/6 = 4`.
    1. Welk getal hoort in `6 xx ... = -24` op de stippeltjes te staan? Hoeveel is dus `(-24)/6`?
    2. Welk getal hoort in `-6 xx ... = -24` op de stippeltjes te staan? Hoeveel is dus `(-24)/(-6)`?
    3. Welk getal hoort in `-6 xx ... = 24` op de stippeltjes te staan? Hoeveel is dus `(24)/(-6)`?


Uitleg

In de Uitleg zie je dat uit het vermenigvuldigen met negatieve getallen meteen volgt hoe je ermee moet delen.

Opgaven

  1. Vul de lege plaatsen in:
    1. `12/(-4) = ...`, omdat `-4 xx ... = 12`.
    2. `(-12)/4 = ...`, omdat ...
    3. `(-12)/(-4) = ...`, omdat ...
    4. `(-110)/(-11) = ...`, omdat ...
    5. `48/(-8) = ...`, omdat ...
    6. `(-35)/7 = ...`, omdat ...

  2. Vul op de lege plaatsen hieronder de woorden "positief getal" of "negatief getal" in.
    1. positief getal // positief getal = ...
    2. positief getal // negatief getal = ...
    3. negatief getal // positief getal = ...
    4. negatief getal // negatief getal = ...

  3. Bereken:
    1. `75/(-15)`
    2. `(-144)/(-16)`
    3. `(-32)/(8) xx 5`
    4. `96/(-4) - (-12)/3`

  4. Het getal 0 heeft een bijzondere status als het om delen gaat.
    1. Vul in: `0/12 = ...`, want `12 xx ... = 0`.
    2. Vul in: `0/(-3) = ...`, want `-3 xx ... = 0`.
    3. Wat komt er altijd uit als je `0` deelt door een positief of een negatief getal?
    Maar nu het delen door 0.
    1. Probeer in te vullen: `12/0 = ...`, want `0 xx ... = 12`. Welk probleem doet zich voor?
    2. Probeer in te vullen: `(-3)/0 = ...`, want `0 xx ... = -3`. Welk probleem doet zich voor?
    3. Probeer in te vullen: `0/0 = ...`, want `0 xx ... = 0`. Welk probleem doet zich voor?

Voorbeeld 1

Wanneer je optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar gebruikt moet je letten op de juiste rekenvolgorde!

Opgaven

  1. Bereken zonder rekenmachine:
    1. `(8 - -4)/6`
    2. `15/(-12 - -18)`
    3. `12 xx (-2)/(24 + -8)`
    4. `15 // (8 - 11)`
    5. `(-20 - 6)/(10 - -3)`
    6. `(-12,25 + 34,75)/10`

  2. Vul de lege plaatsen in:
    1. `60 // -12 = ...`
    2. `(-48)/(...) = -3`
    3. `-2,25 // 0,5 = ...`
    4. `-18 // (... - 4) = 2`
    5. `(120 - ...)/12 = -10`
    6. `(-3 - ...)/(14 - 38) = 0`


Voorbeeld 2

Hier zie je nog enkele berekeningen met de rekenmachine.

Opgaven

  1. Voer de twee berekeningen in Voorbeeld 2 zelf met je rekenmachine uit.
    Denk om het gebruik van het juiste negatiefteken!

  2. Schat eerst het antwoord en bereken het dan met de rekenmachine.
    1. `-47,275 // -15,25`
    2. `(-6,15)/(0,05) + 15,5`
    3. `3,6 // (-1,06 + 1,18)`
    4. `(1,12 - 0,88)/(-2,4 + 7,2)`

  3. Schat eerst het antwoord en bereken het dan met de rekenmachine. Rond het antwoord af op drie decimalen nauwkeurig.
    1. `213,275 // -15,3`
    2. `(-6,6)/(0,07 - 1,55)`
    3. `3,6 // (-1,06 + 1,17)`
    4. `(2,14 - 3,88)/(-0,24 - 0,53)`


Oefenen

  1. Bereken zonder rekenmachine:
    1. `125/(-50)`
    2. `(-15 - -20)/(-4 - 3)`
    3. `-3 xx (6 - -18) // -8 + 4`
    4. `5 xx -2 // (4 - 8)`
    5. `(6 - 3)/(-12 + 7)`
    6. `5/9 xx (5 - 32)`

  2. Vul op de stippeltjes de juiste getallen in:
    1. `18/(... - 4) = -6`
    2. `(8 * -2)/(... + 4) = 8/3`
    3. `(8 - ...)/5 - 3 = 1`
    4. `13 - 12/(...) = 17`

  3. Schat eerst het antwoord en bereken het dan met de rekenmachine. Rond waar nodig af op drie decimalen nauwkeurig.
    1. `-3,1 // -6,8`
    2. `(-1,5)/(2,8) - -3,44`
    3. `(3,6 + -2,4) // -1,3`
    4. `(0,0125)/(-8 + 2,34)`
    5. `(3165 - 121)/(-14)`
    6. `1501 // -24 + 1501 // 31`
    7. `1363/(-5,14 + 14120,3)`
    8. `15,4 // -(0,7 - 2,1)`

  4. Je ziet hier vier rekentabellen. Vul ze volledig in.

    + 0,6132,4 0,6132,4
    0,6



    0,6
    0,4

    1



    1



    3



    3  


    2,4



    2,4




    × 0,6132,4 ·/· 0,6132,4
    0,6



    0,6



    1



    1



    3



    3 5


    2,4



    2,4





Toepassen

  1. Celsius en Fahrenheit

    Er bestaan verschillende temperatuursschalen zoals je weet. Bekijk hoe je kunt omrekenen van graden Fahrenheit naar graden Celsius op
    1. Reken het getallenvoorbeeld na.
    2. Hoeveel graden Celsius is 100°F?
    3. Hoeveel graden Celsius is 0°F?
    4. Bij hoeveel °F hoort 0°C?

  2. Negatieve breuken 4

    Je kunt ook met negatieve breuken vermenigvuldigingen uitvoeren. Doe ze zonder rekenmachine.
    1. `1/3 // -1/2`
    2. `1 5/6 // 2 1/3`
    3. `-3/4 // 1 1/8`
    4. `-2 1/4 // -3 2/7`