Rekenen met procenten

Verkennen

Opgaven

  1. Uit het "Nationaal Scholieren Onderzoek 2009" (Zie de site van het NIBUD):

    Gemiddeld gaven scholieren in 1984 117 gulden (€ 53) per maand uit. Dit is veel minder dan de 228 gulden (€ 103) die er binnen kwam.
    In 2009 zijn de gemiddelde totale uitgaven € 100 per maand tegenover € 144 aan inkomsten.
    In 1984 hield een scholier aan het einde van de maand dus een groter deel van zijn inkomen over dan in 2009.
    De gemiddelde prijsstijging tussen 1984 en 2008 is 63 procent. Anno nu zou een scholier uit 1984 dus € 86 uitgeven. Jongeren van nu besteden beduidend meer, terwijl hun inkomsten niet evenredig zijn toegenomen met de prijsstijgingen.

    1. In 1984 gaf de gemiddelde scholier € 53 per maand uit. Hoeveel hield een scholier in 1984 maandelijks over?
    2. En hoeveel in 2009?
    3. Is dat naar verhouding even veel?

Uitleg

Er wordt in de Uitleg vertelt hoe je een percentage van een bepaald getal kunt uitrekenen.

Opgaven

  1. Kijk nog eens naar het stukje uit het scholierenonderzoek van 2009 in Verkennen.
    1. In 1984 gaf de gemiddelde scholier € 53 per maand uit. Hoeveel procent is dat van de gemiddelde maandelijkse inkomsten?
    2. Hoeveel procent van zijn inkomsten hield een scholier is 1984 maandelijks over?
    3. Hoeveel procent was dit in 2009?
    4. Reken na dat de gemiddelde scholier uit 1984 nu (dus in 2009) € 86 zou uitgeven.
    5. Leg nu de laatste zin van dit citaat uit.

  2. Schrijf als percentage:
    1. 9 van de 12 is ...%
    2. 38 van de 950 is ...%
    3. 15 van de 28,50 is ...%
    4. 12,75 van de 65,40 is ...%
    5. 0,85 van de 0,95 is ...%

  3. Meer dan 100% komt ook voor.
    De inkomsten van een 12-jarige scholier bedroegen in 2009 gemiddeld € 49. Van een 18-jarige scholier was dit € 358.
    Hoeveel procent zijn de inkomsten van een 18-jarige ten opzichte van een 12-jarige?

Voorbeeld 1

Bekijk in Voorbeeld 1 hoe je met percentages rekent.

Opgaven

  1. Een akkerbouwer verbouwt tarwe en rogge voor de verkoop. Hij bekijkt de prijzen van dat moment: € 160 voor 1000 kg tarwe en € 75 voor 1000 kg rogge. Hij kan daarmee 14% winst maken op de tarwe en 21% op de rogge. Hij schat dat hij ongeveer 130.000 kg tarwe en 65.000 kg rogge kan oogsten.
    1. Hoeveel winst maakt hij op de tarwe volgens deze schatting?
    2. Hoeveel winst zal hij in totaal op de tarwe en de rogge maken?

  2. In 2009 had de gemiddelde scholier maandelijks € 144 aan inkomsten. Daarvan werd 30,6% gemiddeld gespaard, de rest werd uitgegeven.
    1. Welk bedrag werd maandelijks gespaard? Rond af op hele euro's.
    2. Maandelijks ging gemiddeld € 21 naar kleding en schoenen. Hoeveel procent van de inkomsten is dat?
    3. En hoeveel procent van de uitgaven gaat naar kleding en schoenen?

  3. In een bepaald jaar ging 84% van alle 16 miljoen Nederlanders op vakantie. 75% daarvan ging naar het buitenland.
    1. Hoeveel Nederlanders gingen er dat jaar naar het buitenland?
    2. Hoeveel procent van alle Nederlanders ging naar het buitenland op vakantie?