Wat is een breuk?

Verkennen

Opgaven

  1. In pizzarestaurant "Bella Napoli" werden er op een bepaalde avond 48 pizza's besteld: 16 × pizza Margherita, 10 × pizza Napolitana, 7 × pizza Quattro Stagioni, 8 × pizza Marinara, 4 × pizza Peperone, 2 × pizza Della Casa en 1 × pizza Quattro Formaggi.
    1. Hoeveel mensen bestelden een pizza Quattro Stagioni?
    2. Geef met een breuk aan welk deel van de mensen een pizza Quattro Stagioni bestelden.
    3. Welk getal is de teller van de breuk? En de noemer?

  2. Op vrijdag is het in "Bella Napoli" veel drukker. Er worden nu toevallig precies twee keer zoveel pizza's verkocht en ook twee keer zoveel pizza's Quattro Stagioni.
    1. Hoeveel pizza's Quattro Stagioni werden er verkocht die vrijdag?
    2. Welk deel van de verkochte pizza's is een Quattro Stagioni? Is deze breuk hetzelfde als die bij opgave 1b?

Uitleg

Bekijk wat een breuk is en wat je onder de teller en de noemer verstaat.

Opgaven

  1. Bekijk de figuren hiernaast.
    1. Geef met een breuk aan welk deel van de bovenste figuur gekleurd is.
    2. Wat is de teller en wat is de noemer van de breuk die je bij a hebt opgeschreven?
    3. Leg met behulp van beide figuren uit waarom `3/4 = 9/12`.

  2. Vul op de stippellijntjes het juiste getal in:
    1. `1/4 = (...)/12`
    2. `2/3 = (...)/39`
    3. `13/19 = 26/(...)`
    4. `14/(...) = 1/3`
    5. `18/81 = (...)/36`
    6. `6/14 = 15/(...)`

  3. Teken op dezelfde manier als bij opgave 3 de breuk `1 3/4`.
    1. Wat mist er als je `1 3/4` opschrijft?
    2. Waarom is `1 3/4 = 7/4`?
    3. Hoeveel 12den is `1 3/4`?

  4. Bekijk nu op Uitleg, pagina 2 wat je verstaat onder breuken vereenvoudigen.
    1. Leg met behulp van een figuur uit waarom `12/30 = 2/5`.
    2. Welke breuk krijg je als je in `12/30` teller en noemer beide door 2 deelt? Is die breuk ook gelijk aan `2/5`?
    3. Hoe kun je een breuk vereenvoudigen?

Voorbeeld 1

Bekijk Voorbeeld 1. Je ziet waar breuken in de praktijk voorkomen.

Opgaven

  1. Schrijf in de volgende gevallen het beschreven deel als breuk.
    1. 7 van de 12 personen bestellen een pizza.
    2. Van elke 100 mensen hebben er 45 een bril.
    3. 1 minuut is een deel van 1 uur.
    4. 7 cm is een deel van 1 m.

  2. Kleurenblindheid