Noem het middelpunt van de grote cirkel M1 en dat van de kleinere cirkel M2. Noem de straal van de grote cirkel r1 en die van de kleinere cirkel r2. Nu is M1M2 = r1 + r2.
Te berekenen (het vraagteken) is dan x.

Met de stelling van Pythagoras vind je:

(r1 + r2)2 = x2 + (r1 – r2)2

En dit levert op: x2 = 4r1r2.
Nog even worteltrekken...

De laatste details: bewijs dat er sprake is van rechte hoeken op de juiste plaatsen (om de stelling van Pythagoras te kunnen toepassen).