Optellen en aftrekken

Verkennen

Opgaven

  1. Je ziet hier een eenvoudige kassabon.
    1. Hoeveel dingen heb je volgens de kassabon gekocht??
    2. Hoeveel betaal je in totaal? Hoe kun je dat bedrag narekenen?
    3. Hoe bereken je het bedrag dat je van de 20 euro terug krijgt?

Uitleg

Bekijk wat je verstaat onder optellen en afrekken van getallen en hoe je dat doet. Kijk ook wat de som en wat het verschil van twee getallen is.

Opgaven

  1. Bereken uit het hoofd.
    1. 25 + 13 = ...
    2. 59 – 21 = ...
    3. 112 + 99 = ...
    4. 204 – 48 = ...

  2. Vul in:
    1. 7 + 4 = 11, dus 11 is ... van 7 en 4.
    2. 7 – 4 = 3, dus 3 is ... van 7 en 4.

  3. Bekijk op pagina 2 van de Uitleg hoe je twee getallen met de hand optelt en aftrekt.
    Maak de volgende optellingen en aftrekkingen met de hand. Controleer je antwoord met de rekenmachine.
    1. 2531 + 395 = ...
    2. 2531 – 395 = ...
    3. 15439 + 5673 = ...
    4. 15439 – 5673 = ...
    5. 1034031 + 99064 = ...
    6. 1034031 – 99064 = ...

Voorbeeld 1

Bekijk Voorbeeld 1. Je ziet dat je optellen en aftrekken in de praktijk gebruikt als je narekent of je in een winkel het juiste bedrag betaalt of het juiste bedrag terugkrijgt.

Opgaven

  1. Je gaat naar de supermarkt. Je koopt:
    • een pak melk van € 1,39
    • een reep chocola van € 0,99
    • een blikje cola van € 0,75
    1. Welk bedrag moet je in het totaal betalen? (Je hebt natuurlijk geen rekenmachine bij je in de winkel!)
    2. De kassière gebruikt wel een rekenmachine (de kassa). Ga met de rekenmachine na of je antwoord bij a klopt.